Verspreid werk
(1986)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Der Musen welkom
Stemme: O schoonste Persoonagie! &c.Ga naar voetnoot-
uraniaGa naar voetnoot-.
Gewapende Goddinne,Ga naar voetnoot1
Die uyt het breyn uws Vaders zijt gebooren,
Ghy laat, uyt waere MinneGa naar voetnoot3
En Liefd' tot ons, de heughelijcke ChoorenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
U Borgery, de Hem'len bly,Ga naar voetnoot5
D'Onuytdruck'lijcke saelen:Ga naar voetnoot6
En ghy alwaerde, komt goedich hier op aerdeGa naar voetnoot7
By ons daelen.
| |
[pagina 137]
| |
Dees kruyderen en bloemen,
10[regelnummer]
De heylighheen bekent en noch verholen,Ga naar voetnoot10
Haer wel gheluckigh noemenGa naar voetnoot11
Door't voelen van de platten uwer solen:
Waer ghy die stelt, het gras-rijck veldt,
De bergen, beemden, bladen
15[regelnummer]
Vieren de treden van u grootachtbaerhedenGa naar voetnoot15
Vol genaden.Ga naar voetnoot16
De sterffelijcke lieden,
Als sy 't geruys van u vermaertheyt hooren,Ga naar voetnoot18
Sy wijcken met eerbiedenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
En neyghen haest met needrigh hart en oorenGa naar voetnoot20
Voor u te voet, in groot ootmoet,
Dijn Majesteyt ter eeren:
Dies by u knielen, de sinnen en de sielen;Ga naar voetnoot23
Om te leeren.
| |
[pagina 138]
| |
25[regelnummer]
Vroe-Moeder vande reden,Ga naar voetnoot25
Ghy Dochter vande groote Godt der Goden,
Ghy stichtersse van steden,Ga naar voetnoot27
Ghy Koningin van wetten en geboden,
Voogdesse, die dees drymael drieGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
In u dienst hebt genomen,
Daelt af in vreden, en weest ons hier beneden
Wel gekomen.
pallas
O schoone Nimphe die met sangh, met spel, met dansen,Ga naar voetnoot33
Met treur en bly gerijm verdient de lauwere kransen:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Uw' stemmen mengingh en het lieffelijck geluytGa naar voetnoot35
Der snaeren wel ghevoeght lockt my ten Hemel uyt.
ô Wonderlijcke kracht! die niet alleen de sinnenGa naar voetnoot37
Der Menschen en beweeght: maer Goden en Goddinnen,
Die door u soetigheyt so hevigh sijn beroert,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat ghyse naer u wil opwaerts, of neder voert.Ga naar voetnoot40
Hoe groot is u geluck! de Hemel-lien verblyen
In 't wel vereenen van u wyse sotternyen.Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 139]
| |
Bly-gheestighe gheslacht, die jock en boertery,Ga naar voetnoot43
Naer tyts bequaemheyt schickt, en strenghe ernst daer byGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Met ingeleyt verstandt: d'opmerckende gemoedenGa naar voetnoot45
Die dwinghdy vaack tot lach, tot wond'ren en verwoedenGa naar voetnoot46
Over de snelheydt van u schickkelijck beleytGa naar voetnoot47
En 't wiss'len van gelaat tot gril of statigheyt.Ga naar voetnoot48
Voorwaar ick prys veel meer u recht-geleerde sotheyt,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Als letter-wyse kunst van schermen na de Godtheydt:Ga naar voetnoot50
Die blinde slaghen door de wolcken henen slaetGa naar voetnoot51
Na dingen die het breyn des Werelts niet verstaet.Ga naar voetnoot52
ô Dolingh, laas, ghemeen by alderhande talen,Ga naar voetnoot53
Hoe doet dy steden groot en heele landen dwalen?
55[regelnummer]
Alleen door misverstant van eygen wil en waan:Ga naar voetnoot55
Want elck halstarrigh blijft op sijn voornemen staan.Ga naar voetnoot56
Een yder pooght veel meer te wesen een bet-weter,
Dan hy sijn selven soeckt door deught te maken beter.
ô Menschelijck ghebreck! sy trachten kloeck in schijn,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En heyligh inde Mondt, en boos in 't hart te sijn.
| |
[pagina 140]
| |
Mijdt dese dolligheydt, mijn eygen Negen Nichten:Ga naar voetnoot61
En voegt de matigheyt in u gekroonde dichten.Ga naar voetnoot62
Maeckt datse sticht'lijck sijn, en dat ghy, om 't cieraatGa naar voetnoot63
Der woorden op gepronckt, het pit niet buyten laat.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Begrijpt geen dingh soo groot dat ghy niet kunt om vaemen,Ga naar voetnoot65
Noch dat ghy seecker weet voor u niet te betaemen.Ga naar voetnoot66
Den sotten Ikarus sijn dwase streecken schouwt,Ga naar voetnoot67
Met Dedalus beraân de middel weghen houdt.Ga naar voetnoot68
De wulpse Phaëton sijns Vaders waghen stuurde:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Maer 't reuckeloos bestaen hy met de doot besuurde.Ga naar voetnoot70
Dies stelt u lust een wet, beproeft eerst wat ghy kent,Ga naar voetnoot71
En ooght, als ghy begint, voorsichtigh op het endt.Ga naar voetnoot72
urania
Dees dingen hebben wy, Goddin, naer ons vermogenGa naar voetnoot73
En swackheyt onses aerts, gestadelijck gheplogen:Ga naar voetnoot74
| |
[pagina 141]
| |
75[regelnummer]
Maar so de schaduw steets na 's Menschen lichaem schrijt,Ga naar voetnoot75
So volght d'onnoos'le deught de bitt're bitse nijt.Ga naar voetnoot76
Want siet de boosheyt selfs leyt toe op ons bederven:Ga naar voetnoot77
Het slimste dat hy kan, ick mocht die wijs wel derven,Ga naar voetnoot78
Dat d'aldersnootste Mensch den alder-vuylsten smaet,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Heel veyligh en gantsch vry en wel geoorloft staet,Ga naar voetnoot80
En spreken schamperlijck op ons u Susterlingen,Ga naar voetnoot81
Van saken, die wy noyt noch dachten noch begingen.
O Mannelijcke Maeght! Vorstinne vande kunst,Ga naar voetnoot83
Toont ons, in dese noodt, u hullep-rijcke gunst,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Hebt deernis met u bloedt: verhoort ons klachtigh smeken,Ga naar voetnoot85
En leert ons wijsselijck al sulcke woorden spreken,
Die so groot sijn van kracht, dat sy, in korten tijt,
Vermurewen het volck, dat heym'lijck ons benijt.Ga naar voetnoot88
Ach! doen met schande wy van Theben moesten breken,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Verlooren wy alleen niet onse lieve beken,Ga naar voetnoot90
Hippocreen, Agaenipp', Pegasus, hoef-slachs bron;Ga naar voetnoot91
Maar oock ons waerde Bergh, den groenen Helicon,Ga naar voetnoot92
| |
[pagina 142]
| |
En swerven doen in 't wildt, tot dat wy sijn gekoomen,Ga naar voetnoot93
In 't overmachtigh-rijck en wijt vermaerde Roomen.Ga naar voetnoot94
| |
Op de stadt Roomen.95[regelnummer]
Die Roem des Aerden kloots: die Vorstelijcke stadt,Ga naar voetnoot95
Die, van sijn wasdom of, geen weergaa heeft gehadtGa naar voetnoot96
In bloeyentheyt en eer: danck hebb, de Ed'len kunsten,
Die daar wierden gevoet van wyser Princen gunsten:Ga naar voetnoot98
Want de geleerde lien, die maackten haar so groot,
100[regelnummer]
Dat haere naem noch trotst de krachten vande doodt.
De nydigheyt des tijts heeft wel de hooghe wallen;Ga naar voetnoot101
Maer haer naem-haftigheydt in 't minste niet doen vallen.Ga naar voetnoot102
't Oudt Roomen leydt in 't sandt, bewelt in puyn en stof:Ga naar voetnoot103
Niet isser ongeschendt! als haer vernaemde lof.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Och! 't was wel eer de schrick van volck'ren en van landen;
Dan nu ist maer een graf der schranderste verstanden.
Uytnementheyt des gheests, die goddelijcke vonck,
Die daar so treffelijck in alle wercken blonck,Ga naar voetnoot108
Is nu gantsch uyt ghedompt: wy sijn van daer verdreven,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En hebben ballingh slants veldt vluchtigh moeten sweven,Ga naar voetnoot110
| |
[pagina 143]
| |
Tot in het France rijck, in 't oude Koninghs Hof:Ga naar voetnoot111
Daer siet men noch van ons wat overblijfsels of.Ga naar voetnoot112
Maer, moedighe Goddin, voorstandtster vande vromen:Ga naar voetnoot113
Nu hebben wy ons rust in Amsterdam genomen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Alwaer de lieden, eerst eenvoudigh en oprecht,Ga naar voetnoot115
Geen neeringh dreven, dan haer visserije slecht:Ga naar voetnoot116
En leefden wel vernoeght in arme strooje hutten,
Ter nauwer noot bequaem om Windt en weer te schuttenGa naar voetnoot118
Zy stonden in ghenae, en onghenae der Zee:
120[regelnummer]
Dan niet te min was daer een luwe goede ree,Ga naar voetnoot120
Waar door sy namen toe van Burgers en van Buren:
En hebben sich omheynt met eecken-houte muren,
Die, nauwelijcks gesteldt of nieuwelijcks geplandt,Ga naar voetnoot123
Gantsch wierden tot de grondt, vernielt en afghebrandt.
125[regelnummer]
Maer dit kloeck-hartigh volck, uyt haar vervallen assen,Ga naar voetnoot125
Sijn in een kleyne tijt tot grooter staet gewassen:Ga naar voetnoot126
En hebben voorts op nieuw eendrachtelijck van hout,
't Geschonden niet alleen, maer wyder noch ghebout.Ga naar voetnoot128
| |
[pagina 144]
| |
SonnetTot sulcken grootsheyt sal Amstelredam noch komen,
130[regelnummer]
Dat zij in treflijckheyt sal overwinnen Romen:Ga naar voetnoot130
In deftigheyt van Raedt, in Mannelijck Gewelt,Ga naar voetnoot131
In Oorelooghs Beleydt, en machtigheyt van Geldt.Ga naar voetnoot132
Haer uytgeblaese Faem sal snorren door de wolcken,Ga naar voetnoot133
En dreygen met ontsagh de wijdt gelegen Volcken,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De Geel en Swarte Moor, de Turck, en Parsiaen,Ga naar voetnoot135
Die sal haer mogentheyt om hulpe smeecken aen:Ga naar voetnoot136
En Onder-handelingh met haer als Vrienden plegen,Ga naar voetnoot137
Met Wissel, oft met Waer, nae dat het komt gelegen,Ga naar voetnoot138
En doen ghelijckelijck afbreuck en weder standtGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Den Spanjaert, vyandt van ons waerdigh Vaderlandt,Ga naar voetnoot140
Al door 't bestieren van Godes voorsinnicheden,Ga naar voetnoot141
En 't heerelijck beleyt der Staten onser Steden.Ga naar voetnoot142
|
|