Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
I: 583Stemme: Ick ly in 't hert pijn ongewoon, &c. Melodie naar Theodotus 1621, p. 237-238.
Bij Bredero ook voor: Het weten en wijs syn, sou my in alle delen (I: 614). | |
[pagina 235]
| |
Deze melodie is in meer dan één opzicht verwant met de Franse psalmen. Bijna elke muzikale gedachte is daar wel ergens terug te vinden. Jammer genoeg weten we niets over haar herkomst - Frans, Nederlands? De melodie is van een klassieke schoonheid (ik onderschrijf het cliché ten volle) en dat zal ook Bredero wel gevonden hebben, want hij besteedde kennelijk veel aandacht aan zijn beide liederen. Zij zijn dan ook ‘kloeck, vloeijend en rijck in wetenheden// van rijm en reden’, rederijkerskunst in de beste zin van het woord. Opvallend is dat de dertien strofen die samen deze twee liederen vormen, alle volkomen congruent zijn, ondanks hun gecompliceerde bouw en incidentele verschillen in rijm. Nergens hoeft in de melodie ook maar één noot te worden veranderd, overal worden de muzikale enjambementen op de voet gevolgd. De keerzijde van deze intensieve en ‘perfectionistische’ werkwijze is misschien de vraag of de opeengepakte woordenvloed van ‘Het weten en wijs syn’ de grenzen van wat nog zingbaar heet niet te buiten gaat. Ik denk wel eens dat het vooral de muziek is geweest die de renaissance-dichters van broddelvers tot werkelijke poëzie hielp komen, om vervolgens, wanneer de gezongen poëzie zich emancipeert tot gesproken, met dank voor de bewezen diensten te worden opzijgeschoven. Zo'n kritisch moment zou dit ook kunnen zijn. | |
[pagina 236]
| |
De tekst van het aangehaalde lied is bewaard gebleven in het hs. Liefd' es't fondament (1561-1628), III f. 8v: ‘Een Nieuw liedeken per Beucklaer’, gedateerd 1592, zonder wijsaanduiding; verder in hs. Buytevest (c. 1600), f. 6v (op de wyse tfalt swaer sonder staedygen hooep) en in Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 116 (= 124), waar str. 1 luidt: Een Ander [Liet].
Ick lij int hart pijn onghewoon,
Ick en cans verdraghen
Wie sal icks claghen,
Die schoonheyt van mijn liefs persoon
Die doet myn jaghen,
In Venus laghen,
Sy die my oyt doorschoot,
Bleef in secreten,
Eylaes noyt meerder noot,
Die't hert uyt jonste boot,
En wilt niet weten. (4 str.)
De melodie wordt in Bredero's tijd druk gebruikt, getuige de aanhalingen o.a. in Nieu Amst. Lb. 1591, p. 111 (voor het hierboven genoemde ‘T'Valt swaer// sonder stadighen hoep’); Clock 1593, p. 226; hs. Liefd' es 't fondament (1561-1628), I f. 13v (c. 1604); Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 129 (= 137); Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 22, II p. 14; Ned. Helicon 1610, p. 224; Cupido's Lusthof (1613), p. 88 (= 87); Springh-ader 1614, f. N8r; Vlaerdings Redenrijck-bergh 1617, f. Yy2r; Coleveldt 1619, f. A3v; Starter 1621, p. 39; Theodotus 1621, p. 495Ga naar voetnoot1; Camphuysen 1624, p. 102; Plater 1624, p. 201; Clock 1625, nr. 104; latere bronnen, met afnemende frequentie, tot in de 18de eeuw, vaak Camphuysens ‘Licht werden in den mensch’ aanhalend. Een luitbewerking door Mr. David [Padbrué] bevat het hs. Thysius (na 1590), f. 335r (ed. Land nr. 36). Lands suggestie dat ‘Ick lij int hart’ misschien een vertaling zou zijn van het Franse ‘J' endure un fascheux ennuy’ is vrijwel zeker niet juist - vgl. het geestelijke contrafact naar dit lied in Pieuse Alouette 1619, p. 110. | |
[pagina 237]
| |
|