Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
I: 575Stemme: Sal ick langer met heete tranen, &c. Melodie naar Camphuysen 1624, p. 5.
Bij Bredero ook voor: a Ghy moet de feest met vreught ver-eeren (I: 568); b Ghy wack're Nimphjens en Dryaden (I: 190); c Laetst als de Goden bancketeerden (I: 143); d Moy Aeltjen is 't soo haest vergheten (I: 319).
| |
[pagina 232]
| |
Sinds Van Duyse's uitgebreide commentaar is over deze melodie weinig nieuws aan het licht gekomen. Ze wordt op enkele plaatsen een volte genoemd, is dat ook inderdaad, zij het niet in de hier gegeven notatie (zie hierna). De volte wordt beschreven door Arbeau 1588 (ed. 1888), f. 63v-65v, en door hem beschouwd als een hofdans in snelle driedelige maat, afkomstig uit de Provence en nauw verwant met de gaillarde. Dit alles is meen ik nooit tegengesproken. De bloeitijd van de volte is de tweede helft van de 16de en het begin van de 17de eeuw. In Nederland wordt onze melodie, die vermoedelijk wel van Franse origine is, niet vóór 1613 genoemd, maar ze is sindsdien meer dan een eeuw zeer intensief in gebruik geweest. De tekst van het door Bredero aangehaalde lied, waarschijnlijk het oudste Nederlandse lied dat op de melodie werd gemaakt, is bewaard gebleven in het 17de-eeuwse hs. Gent, UB: 986' (wijsaanduiding: ‘La Volte’; volledige tekst bij Van Duyse, II p. 1612) en, in gedrukte vorm, in Laurier-krans 1643, II p. 23, waar str. 1 luidt:
Voys: Soud ick mijn PaerdeGa naar voetnoot1.
Sal ick noch langher in heete traanen,
Getuygen van mijn harts verdriet?
Mijn droevigh aenschijn moet te bane
Sonder dat ghy myn hulpe biet,
Sal mijn jonck hart// smooren in smart?
Sal mijn jonc hart in sijnen brant vergaen
Eer de Tong sijn lijden sal doen verstaen?
(7 str.)
Het oudstbekende contrafact naar dit lied is Bredero's ‘Ghy wack're Nimphjens en Dryaden’, geschreven in 1613, gedrukt in Apollo 1615, p. 37. Verder vinden we het lied als wijsaanduiding aangehaald in hs. Liefd' es't fondament (1561-1628), I f. 38r (ged. 1614); Vlaerdings Redenrijck-bergh 1617, f. Z2v; Gheest. Paradiisken 1619, V p. 27; Kuiper-Leendertz, II nr. 202 (1619); Grote Koren-bloem 1620, f. 48r; Nieuwen Jeucht Spieghel (c. 1620), p. 158; Theodotus 1621, p. 448 (andere wijsaand., met mel.); Van Gherwen 1624, f. 24v, 26r; Lust-prieelken 1624, I p. 21; Valerius 1626, p. 16 (voor ‘Hoe groot (ô Heer)’, met mel.); Gheest. Bloem-hofken 1627, p. 651; Stalpert 1631, p. 100 (met mel.); Gheest. Nachtegael 1634, II p. 120 (zonder wijsaand., met mel.); Krul 1634, p. 77; Stalpert 1635, p. 118 en 731 (andere wijsaand., met mel.) en tientallen latere bronnen, deels verwijzend naar nieuwe contrafacten, | |
[pagina 233]
| |
bij voorkeur naar Camphuysens ‘Heeft yemandt, door gestadigh draven’ (zie facs.). Van Bredero's vijf liederen heeft één het ook zo ver gebracht, zij het wat bescheidener: ‘Moy Aeltjen’ dient als wijsaanduiding in Steendam 1650, p. 67. In drie van de vijf liederen schrijft Bredero een herhaling van (de eerste helft van) vs. 5; datzelfde gebeurt ook in andere contrafacten. Ook in het oorspronkelijke lied moet dat het geval zijn geweest. Bij Van Duyses tekst geldt dat alleen voor de eerste strofe, bij de hierboven afgedrukte tekst voor de eerste en de laatste, terwijl de tussenliggende strofen soms niet, soms een of twee woorden herhalen. De notatie waarin de melodie hier wordt gegeven, hinkt op twee gedachten. Ze wil enerzijds recht doen aan de driedelige maat die de volte q.q. heeft, anderzijds aan de interpretatie die de 17de eeuw eraan gegeven heeft. De melodie werd nl. ook in een vierdelige maat genoteerd, zonder feitelijke verandering van het notenbeeld:
Aldus met kleine wijzigingen Valerius, Theodotus, Stalpert e.a. Het is duidelijk dat het overwicht van teksten in geheel of gedeeltelijk binaire metriek de melodie van haar stuk brengt. Het spijt me dan ook dat ik Camphuysen, die als enige tijdgenoot een ondubbelzinnige notatie heeft, moet weergeven in een vorm die zo'n duidelijke concessie is aan al die anderen. Ik meende evenwel Bredero te moeten ontzien door niet te noteren:
Dat daarmee ook die fraaie hemiool aan het slot het loodje legde, blijft natuurlijk jammer. Heb ik hier gezondigd, dan toch in goed gezelschap.
Lit.: Van Duyse, II nr. 431. |
|