Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
I: 560Melodie naar Dathenus 1614, f. F5r.
Bij Bredero ook voor: Het Jaer wert nuw, de Tijd is oudt (I: 620). | |
[pagina 229]
| |
Met deze ‘stemme’ citeert Bredero één van de meest indrukwekkende melodieën uit het Franse en Nederlandse gereformeerde psalmboek. De melodie werd oorspronkelijk, door een Duitser, gecomponeerd bij psalm 119, later gebruikt voor de Franse psalm 36, maar pas bij psalm 68, danklied voor de overwinning, komt ze het beste tot haar recht: ‘God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden’, aldus de Statenvertaling. Zo heeft, denk ik, ook de 16de eeuw het opgevat, want de melodie wordt vrijwel steeds gebruikt bij liederen die de (komende) overwinning bezingen (ontzet van Leiden, slag bij Gibraltar etc.) of algemener bij liederen van partij versus tegenpartij. Meestal wordt ze aangehaald als psalm 68, een enkele keer als psalm 36 die een veel gematigder teneur heeft. De melodie is zeer waarschijnlijk van de hand van de Straatsburgse cantor Matthias Greiter (c. 1500-1550), gecomponeerd bij diens berijming van psalm 119: ‘Es sind doch selig alle die’ en voor het eerst gedrukt in 1525Ga naar voetnoot1. Calvijn persoonlijk paste de melodie toe bij zijn berijming van psalm 36Ga naar voetnoot2, later herberijmd door Marot, terwijl Théodore de Bèze hetzelfde deed voor psalm 68 (eerste druk 1562). Utenhove introduceerde in 1551 de melodie in een Nederlands gezangboek voor zijn berijming van psalm 50Ga naar voetnoot3. Sinds Datheen (1566) is ze vast verbonden met psalm 36 en 68. Een beroemd geworden Duits lied op de melodie is ‘O Mensch, bewein dein Sünde gross’ van Greiters tijdgenoot Sebald Heyden. De melodie werd spoedig populair en behoort nog steeds tot de meest bekende. Buiten het kerkboek circuleerde ze vóór en tijdens Bredero vooral in het Geuzen- | |
[pagina 230]
| |
liedboek. Kuiper-Leendertz geeft al acht contrafacten van vóór 1608, zes naar ps. 68, twee naar ps. 36Ga naar voetnoot1. Bij de antwoorden op een vraag van de Haarlemse kamer ‘De Wijngaertrancxkens’ in 1613 waren niet minder dan elf liederen op de melodie van ps. 68 (Springh-ader 1614, passim). Verder noem ik alleen nog het pamflet Knuttel nr. 2079 (1613). Het godsdienstig-partijdige karakter van de meeste oudere contrafacten vindt men ook terug in de eerste strofen van dit lied van Bredero: een tirade die Camphuysen niet zou misstaan. Het tweede lied onder deze wijsaanduiding mist daarentegen dit aspect totaal, ik mag wel zeggen: helaas, want bij dit ingetogen nieuwjaarslied is deze melodie met recht zoals ze wel genoemd is een luidruchtige ‘hugenoten-Marseillaise’. Nog afgezien van deze merkwaardige keuze is het gebruik van drie enjambementen aan het einde van een strofe (1, 2 en 5) muzikaal gezien een onbegrijpelijke daad. Andere psalmmelodieën zijn de nrs. 27, 35, 54 en 61.
Lit.: Pidoux, I nr. 36; Zahn, V nr. 8308. |
|