Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
I: 98Stem: Cupido geeft my raet om mijn liefs hart, &c. Melodie naar Bataille 1614, f. 13v.
Bij Bredero ook voor: a Heb ick u niet gheseyt (I: 104) b Hier legg' ick af-gheslooft (I: 171) | |
[pagina 217]
| |
[pagina 218]
| |
Niet minder dan negentien liederen van Bredero en het in het Groot Lied-boeck verdwaalde ‘Vaert wel, Scepters’ van Hooft, onder zeven verschillende wijsaanduidingen, worden door deze drie melodieën bestreken. Ik behandel ze als één nummer en wel hierom, dat de melodieën a en b zo niet in Bredero's tijd dan toch kort daarna als één enkele zijn beschouwd, t.w. als melodie a, de meest gebruikte van de 17de eeuw. Ook melodie c is door sommigen, maar zeker ten onrechte, met a en b geïdentificeerd. Het is bij een zo universele strofevorm als waarvan bij a en b sprake is, ook geen wonder dat melodieën van plaats verwisselen, resp. elkaar verdringen. Het is niet te becijferen, hoeveel melodieën van deze vorm er in omloop zijn geweest. Een afschrikwekkend voorbeeld geeft het Noordfranse liedboek Pieuse Alouette 1619, p. 117vv, waar enkele liederen van deze vorm liefst 31 wijsaanduidingen meekregen, alle Frans, en zes melodieën w.o. onze melodieën a en b. Het staat zo goed als vast dat de ongeveer 20 verschillende wijsaanduidingen die in de 17de en 18de eeuw in Nederland in omloop zijn geweest om melodieën uit deze enorme familie aan te duiden, vrijwel allemaal melodie a bedoelen. Melodie b, de meest geciteerde, wordt in Nederlandse bronnen niet in natura aangetroffen, melodie c slechts één maal met het oorspronkelijke Franse liedbegin en één maal als ‘La Moresque’. Die verschuiving moet al in Bredero's dagen zijn begonnen, maar het is niet waarschijnlijk dat hij en zijn tijdgenoten het er zo moeilijk mee hebben gehad als schrijver dezes. Wie bijvoorbeeld sommige liederen van Hooft in hun verschillende handschriftelijke en gedrukte redacties vergelijktGa naar voetnoot1, wordt getroffen door de blijmoedigheid waarmee éénzelfde lied voorkomt op drie plaatsen met drie verschillende wijsaanduidingen, in theorie verwijzend naar evenveel melodieën. Een bijzondere moeilijkheid daarbij is dat, terwijl a en b onderling volkomen verwisselbaar zijn (abab - 6'66'6), de liederen met melodie c onmogelijk onder a en b gebracht kunnen worden, hoewel dit niet zelden toch gebeurt (aabb - 6'6'66, of congruente vormen). Ik ga hier niet proberen, dit alles tot in alle details uiteen te zetten - dat zou trouwens ondoenlijk zijn, niet het minst voor de lezer die toch al barre lectuur te wachten staat. Wat ik meen te moeten meedelen, zal ik ordenen in volgorde van de drie melodieën en liever zal ik twee of drie maal hetzelfde neerschrijven dan door verwijzingen over en weer het geheel nog onbegrijpelijker te maken. Melodie a. Het hier door Bredero aangehaalde ‘O nacht jaloursche nacht’ is een vertaling naar het Franse lied ‘O nuict jalouse nuict contre moy coniurée’ van Philippe Desportes (1546-1606), hofdichter van Karel IX en Hendrik III. De oudstbekende vorm van de melodie is de bovenstem van een vierstemmige zetting | |
[pagina 219]
| |
door Didier le Blanc (1579)Ga naar voetnoot1, in de classicistische, homofone chanson-stijl die in die tijd en omgeving gebruikelijk was. Niet eerder dan 1610 wordt het lied vertaald in een Nederlandse bron aangetroffen, maar vanaf dat moment is het dan ook niet meer van de lucht. In de Ned. Helicon van dat jaar, p. 324. lezen we: ... dat hadde hem in't ghemoet so gequelt, dat hy ter oorsake van dien gemaeckt hadde dit Klaeg-Liedt, O nuict, jalouse nuict ... ende in onse Landtsche tale soude men 't hem alsoo moghe na singhen Nacht-Minne-klacht.
O Nacht, zeloerschen nacht, tegen my boos verbonden,
Die met een klaerheyt nieu den Hemel we'er verklaert,
Hebb' ick u heden dan ghewenscht tot soo veel stonden,
Om dat ghy wederstaen soo seer soudt mijn welvaert?
(15 str., get. Doorsiet den grondt (= J. van der Schuere))
Een tweede Nederlandse vertaling geeft Apollo 1615, p. 23, anoniem en, heel vreemd, met de wijsaanduiding ‘Esprits qui souspirez’, dat is onze melodie b. Een derde vertaling deelt Van Duyse, I p. 615, mee naar een Vlaamse bron van 1626. Als wijsaanduiding worden ‘O nacht ...’ en/of ‘O nuit ...’ aangehaald in Ned. Helicon 1610, p. 240 en 272; Emblemata 1611, p. 79, voor Hoofts ‘Ick loos' de suchten’ (met andere wijsaanduidingen bij Leendertz-Stoett, I p. 22); ibid., p. 133, voor Hoofts ‘Mijn licht doe d'eerste dach’ (bij Leendertz-Stoett, I p. 102: ‘Op de wijse: Esprits qui souspirez, etc. of Cupido geeft mij raedt, etc.’, dat is melodie b en c, maar de strofevorm is die van a en b); Schalmye 1614, p. 514; Verhalz 1614, p. 104, voor een lied van wel zeer bizarre constructie; Apollo 1615, p. 22 en 65; Rijnschen Helicon 1617, f. B7v; Wellens 1617, p. 172; Pieuse Alouette 1619, p. 117-118 (als eerste van de genoemde 31 wijzen; met melodie); Starter 1621, p. 19 en 120; Schadt-kiste 1621, p. 35; voorts de gehele 17de eeuw door. Een luitbewerking ‘O nuict ...’ bevat het hs. Thysius (na 1590), f. 385v (ed. Land, nr. 107). Geen wijsaanduiding heeft de hier afgedrukte melodie naar De Harduyn 1620, evenmin als Bredero's ‘Wat onvertel'bre vreucht’, dat alleen om zijn vorm onder deze noemer is gebracht. De meeste melodieën dateren uit de tweede helft van de eeuw. Zij verschillen onderling zeer aanzienlijk, een aanwijzing dat ze ook daadwerkelijk gezongen zijn. Tot hier toe is er, behoudens een paar schoonheidsfoutjes, niets bijzonders aan de hand. | |
[pagina 220]
| |
Met melodie b wordt het iets moeilijker, al is het niet uitgesloten dat de verwarring alleen maar op papier heeft bestaan, want de melodie zelf komt zoals gezegd in Nederlandse bronnen niet voor. Het gaat hier om het door Bredero tien keer met name genoemde lied (naar Bataille 1608, f. 65v-66r): Esprits qui soupirés tant d'amoureuses plaintes,
Qui me nommés cruelle & cruels vos malheurs:
Toutes vos passions veritables ou feintes,
R'endurcissent ma glace aupres de vos chaleurs.
Dichter en componist heb ik niet kunnen identificeren, de oudste bron is een vier- of vijfstemmige zetting van 1596Ga naar voetnoot1. Met name Hooft heeft zich met dit lied beziggehouden, hij schreef ook het eerste Nederlandse lied ernaar: ‘Soo'ck heb gemint, en min, en ongetroost moet blijven’, door Bredero op zijn beurt gebruikt als model voor ‘Dit leven werdt van my een snelle windt geheeten’. De door Leendertz-Stoett, I p. 11, meegedeelde hs. versie van Hoofts lied is gedateerd ‘In Venetia 1601’, de wijsaanduiding luidt daar: ‘Si quelquefois je fu du traict d'Amour atteinte etc. Esprits qui souspirez. etc.’Ga naar voetnoot2. Het lied werd gedrukt in Emblemata 1611, p. 73, met de wijs ‘Esprits ...’ en in Bloem-hof 1610, p. 59, met de wijs ‘Cupido gheef my raedt’, waarmee misschien onze melodie c, in geen geval b bedoeld kan zijn - in beide gevallen is de wijsaanduiding onjuist. Andere liederen van Hooft die ten onrechte met melodie c in verband worden gebracht zijn: ‘Weet yemandt beter saus’ (Leendertz-Stoett, I p. 30; in Emblemata 1611, p. 103, met wijsaanduiding ‘Esprits ...’); ‘Indien men poocht mijn hart’ (Leendertz-Stoett, I p. 30; Geraedts-Kazemier, nr. 4, met mel. a); ‘Ghy die, met sulck geweldt’ (Leendertz-Stoett, I p. 96; in Emblemata 1611, p. 126, met wijsaanduiding ‘Esprits ...’). Andere combinaties, maar niet kennelijk onjuist, geven Hoofts liederen ‘Ick loos' de suchten’ (Leendertz-Stoett, I p. 22; Emblemata 1611, p. 79) en het bekend geworden, ook door Bredero aangehaalde ‘Indien het clagen can’ (Leendertz-Stoett, I p. 25), dat in Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 82, gedrukt werd met de wijs ‘Esprits ...’ en in Emblemata 1611, p. 75, met ‘Aminte l'amoureux’, een lied van dezelfde vorm maar met heel andere melodie (vgl. Bataille 1613, f. 24v; dezelfde wijsaanduiding ook in Wellens 1612, p. 51). Liederen alléén naar ‘Esprits ...’ tenslotte vindt men in Leendertz-Stoett, I p. 38, 48, 52 en 78. Van de tientallen latere liederen naar ‘Esprits ...’, maar vrij zeker bedoeld bij melodie | |
[pagina 221]
| |
a, noem ik alleen nog Apollo 1615, p. 10, 23 (voor ‘O nacht jaloersche nacht’), 65 (voor ‘Mijn hert versucht eylaes’, door Bredero aangehaald voor ‘Aenschout, o Heer, mijn hert’); Minne-plicht 1626, f. H6v; De Bray 1628, p. 228, 243, 246 en 253. Al dan niet in combinatie met ‘Esprits ...’ gebruikt Bredero nog vier liederen, waarvan er drie vrij zeker op melodie b, althans op ‘Esprits ...’ te herleiden zijn: ‘Indien het clagen can’ en ‘Soo 'ck heb gemint’, beide van Hooft, en ‘Mijn hert versucht eylaes’; deze drie kwamen hierboven al ter sprake. Het vierde lied, door Bredero vier keer genoemd, is dat ‘van Susanna’, één van de vele berijmde parafrasen van het geliefde apocriefe hoofdstuk 13 van het boek DaniëlGa naar voetnoot1. Het is niet uit te maken, naar welk lied Bredero precies verwijst, misschien dit: Ghy mannen ende vrouwen wilt doch gedachtig wesen,
wat er in Babilonien is geschiet:
al van Susanna schoon, die reyn was uytgelesen,
hoe dat sy is gecomen int swaer verdriet.
(naar het verloren Brusselse hs. Liedboek met emblemata, c. 1635 (zie hiervóór nr. 33 n. 2); voll. tekst bij Van Duyse, III p. 2571vv)
De tekstoverlevering van het lied is zwak, stijl en techniek doen enigszins denken aan die van een straatzanger, maar de bekendheid van het lied in Bredero's tijd blijkt uit het gebruik van de aanvangswoorden als wijsaanduiding in een druk van 1616 van het Nieu Geusen Liet Boeck (Kuiper-Leendertz, I nr. 117) en elders, terwijl een wijs ‘Susanna’ optreedt voor liederen van vorm a en b in o.a. Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 87, en Ned. Helicon 1610, p. 326. Bredero zelf noemt ‘Susanna’ één maal zelfstandig, drie maal samen met ‘Esprits ...’, maar latere bronnen combineren ‘Susanna’ met ‘O nacht ...’ en melodie a, te beginnen met De Swaen 1664, p. 99. We mogen wel aannemen dat melodie b in die tijd, en waarschijnlijk altijd al, volkomen onbekend is geweest, wat geen wonder is, want ze is voor een leek volstrekt onzingbaar. Nog in Boerenlieties (c. 1700; ed. Roger), I p. 5 nr. 18, wordt een ‘Susanna’ opgevoerd met een instrumentale melodie a. Melodie c. In tegenstelling tot enkele tijdgenoten, m.n. Hooft, laat Bredero er geen enkele twijfel over bestaan dat het hier echt om een andere melodie móet gaan: de strofevorm van de drie liederen onder c is onverwisselbaar met die van a en b. Het aangehaalde lied stond in het verloren hs. Verhee 1609, p. 187, met de wijsaanduiding ‘Goudtsblomkens die daer blincken’ (geen concordanties be- | |
[pagina 222]
| |
kend). De enige bewaard gebleven tekst is die in Bloem-hof 1650, p. 56:
Voys, als begint.
Cupido geeft my raet, om mijn lief hert te winnen
Sy is seer opstinaet, versteent zijn al haer sinnen
Sy moet hebben van binnen, thert van een Tigre quaet
Hoe ick haer meer beminne, hoe datse my meer haet.
Bij vijf liederen van Hooft wordt het lied, steeds ten onrechte, aangehaald: ‘Weet yemandt beter saus’ (Leendertz-Stoett, I p. 30, gedateerd 1603); ‘Indien men poocht mijn hart’ (Emblemata 1611, p. 102; Leendertz-Stoett, I p. 30); ‘Mijn licht, doe d'eerste dach’ (Leendertz-Stoett, I p. 102, gedateerd 1610); ‘Ghy die, met sulck geweldt’ (Leendertz-Stoett, I p. 96, gedateerd 1610); ‘Soo 'ck heb ghemint, en min’ (Bloem-hof 1610, p. 59; met passende wijsaanduiding bij Leendertz-Stoett, I p. 11, gedateerd 1601). In Apollo 1615, p. 98, staat ‘Cupido ...’ voor een lied van bijbehorende vorm en op p. 120 vinden we de wijsaanduiding ‘Cupido ... Of, Destin qui separez’, weliswaar voor een lied van vorm a en b, maar deze Franse wijs bleek het enige spoor naar onze melodie c. Verder wordt ‘Cupido ...’ nog aangehaald in Groote Koren-bloem 1620, f. 86r en 122v, en Venus Minne-gifjens (1622), f. 47v. ‘Destin qui separez’ komt voor in Lust-hoofken (c. 1620), f. 94r, en bij Stalpert 1635, p. 502, met melodie. Bekender is de melodie geweest als moresca (Duits Mohrentanz, Engels morris-dance)Ga naar voetnoot1, aldus bij Praetorius 1612 (ed. 1929), nr. 42; Vallet 1615 (ed. 1970), p. 178; Pieuse Alouette 1619, p. 176, en Valerius 1626, p. 35, alle met muziek. Veel heeft deze moeizame tocht door de liedadministratie van de 17de eeuw ons niet geleerd. Wat Hooft betreft, kunnen we uit zijn stelselmatig verkeerde gebruik van ‘Cupido ...’ opmaken dat hij geen tekst navolgt maar een melodie. Voor Bredero geldt hetzelfde als wat hiervóór bij nr. 50 werd gezegd: bij de keuze van zoveel verschillende wijsaanduidingen die zeer waarschijnlijk niet meer dan twee melodieën vertegenwoordigen, hebben geen bijzondere overwegingen een rol gespeeld. En tenslotte zien we nog eens geïllustreerd wat ook bij nr. 23 ter sprake kwam, nl. dat een melodie een andere kan verdringen zelfs zonder dat deze kans heeft gehad voet aan de grond te krijgen, maar wèl onder beider naam voorleeft. Uiteraard is dit bij veel meer melodieën het geval geweest, maar slechts zelden is dat met zoveel voorbeelden te documenteren als hier. Voor alle volledigheid: Bredero's ‘Neen Trijntje, doetet niet’ werd nog veel later als wijsaanduiding gebruikt in Haerl. Somer-bloempjes 1651, p. 101.
Lit.: Van Duyse, I nr. 165 (O nacht ...); III nr. 670 (Susanna). |
|