Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
I: 524Stem: Ick schou de Wereld an. Melodie naar Dathenus 1614, f. O3v.
Bij Bredero, met andere wijsaanduidingen, ook voor: a Die God in zijn gemoed (I: 527); b Vintmen by oudt of jongh (I: 550).
| |
[pagina 205]
| |
Het is heel aannemelijk dat Bredero met zijn drie verschillende wijsaanduidingen één en dezelfde melodie bedoelt. Men kan slechts raden waarom hij dat zo doet. Het is b.v. onwaarschijnlijk dat hij niet zou hebben geweten dat het om één melodie ging. Ook is er geen inhoudelijke overeenkomst tussen Bredero's liederen en de aangehaalde aantoonbaar en evenmin kan men zeggen dat die van Bredero vanuit zó uiteenlopende concepties gemaakt zijn dat dàt het verschil in wijzen zou rechtvaardigen. En tenslotte wordt het verschijnsel ook al niet verklaard door aan te nemen dat de drie liederen met grote tussenpozen zouden zijn ontstaan. Daarvoor waren de aangehaalde liederen in deze tijd te algemeen bekend. Ik vermoed eigenlijk dat Bredero desgevraagd heel goed zou hebben geweten dat het om één melodie ging, maar zich dat overigens in het geheel niet bewust wasGa naar voetnoot1. Maar wie behalve de latere historicus had hem die vraag moeten stellen en welk praktisch nut zou deze wetenschap voor hem hebben gehad? De drie bedoelde liederen waren immers alle compleet? Ik stel me dan ook voor dat Bredero als model eenvoudig het lied koos dat hem op een bepaald moment het meest aansprak en bezig hield, resp. hem toevallig door het hoofd speelde. De keuze van Hoofts ‘Ick schouw de werelt aen’ is waarschijnlijk aan het eerste te danken, misschien ook bedoeld als eerbetoon aan een groot collega. Dit aangrijpende lied van Aegle uit Hoofts Spel van Theseus ende Ariadne (gedrukt 1614) was in kortere tijd heel beroemd geworden. Dat is o.a. hieruit af te leiden dat het lied oorspronkelijk, in Nieuwen Lusthof (c. 1604), II p. 20, de wijsaanduiding kreeg: ‘Het was een Ionger helt. Ofte Mijn siel maeckt groot den Heer’, terwijl het zeven jaar later, in Emblemata 1611, p. 84, gedrukt werd met: ‘Soo 't begint’. Het lied was m.a.w. zo ingeburgerd dat het zijn ‘eigen’ melodie kon voeren. Het lied werd nogmaals herdrukt in Harten Jacht 1627, p. 26, en als wijsaanduiding genoemd in Ned. Helicon 1610, p. 299, Krul 1627, p. 244, en een aantal latere bronnen. De eerste strofe luidt in de druk van 1614 van het Spel (naar Leendertz-Stoett, II p. 126): Ick schouw de werelt aen,
En nae gewoonte gaen
Sie jck vast alle dingen,
| |
[pagina 206]
| |
Sij sijn dan groot of cleen;
Maer jck helas! alleen
Blijf vol veranderingen.
Zoals gezegd luidde de oorspronkelijke wijsaanduiding bij Hoofts lied: ‘Het was een Ionger helt. Ofte Mijn siel ...’, dezelfde wijzen als Bredero gebruikte voor de twee andere liederen. Het is niet absoluut zeker, hoewel zeer waarschijnlijk, dat hier sprake is van één melodie - dat moet dan uiteraard nog steeds de hier gedrukte zijn. De oudste tekst van ‘Het was een jonger helt’ ging helaas verloren met het hele katern E van het Aemst. Amoreus Lb. 1589, waarin het volgens het register op p. 69 stond. We kennen dus niet de daar aangegeven wijs, maar mogen aannemen dat dat wel ‘Mijn siel ...’ (of, wat hetzelfde is: de lofzang van Maria) geweest zal zijn. Een Duitse vertaling van het lied, in een liedboek dat nogal wat met onze oudste bron en zijn omgeving gemeen heeft, Paulus von der Aelsts Blumm und Aussbund 1602 (ed. 1912), nr. 189, geeft nl. als ‘Thon: Mein Seel macht gross etc.’ Zo ook in latere Nederlandse drukken, o.a. in Dubbelt verbetert Amst. lb. (z.j.), p. 32 (verloren, geciteerd naar afschrift): Een oudt Liedeken,
Op de wijse: Mijn ziel maeckt groot den Heer. Het was een jonger Helt,
Sijn hert was hem gestelt,
Na een Jonck-vrouken schoone:
God groet u Jonck-vrou fijn,
Ghy staet in 't hert van mijn:
In 't hert spant ghy de Kroone. (11 str.)
Ook dit lied heeft een vrij grote bekendheid gehad, getuige de wijsaanduidingen in o.a. Schadt-kiste 1621, p. 298 (= 300); Amst. Pegasus 1627, p. 7; Pers (c. 1630), p. 40; Gheest. Lust-hoofken 1632, p. 126, en latere bronnen. De tekst werd nog herdrukt in Gekroonde Utr. Vreede 1718, p. 29, een tweede Duitse versie, met een andere melodie, noemt J. BolteGa naar voetnoot1. Tenslotte dan Maria's lofzang zelf. Het opnemen van deze en andere lofzangen achter het psalmboek gaat tenminste terug tot Souterliedekens 1540. Met deze melodie komt het lied voor het eerst voor bij Datheen (1566). Het heeft zich tot de | |
[pagina 207]
| |
dag van vandaag gehandhaafd. De herkomst van de melodie is onbekend, de oudste versie is die van Straatsburg 1539Ga naar voetnoot1. Het spreekt haast vanzelf dat het lied vaak als wijsaanduiding gebruikt werd, ik noem slechts Versch. Bruyloft Dichten 1611, f. E1r, en Clock 1625, I nr. 19.
Lit.: Van Duyse, I nr. 26.Ga naar voetnoot2 |
|