Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
I: 489Stem: Hansje sneed dat kooren was. &c. Melodie naar hs. Thysius (na 1590), f. 435r (ed. Land, nr. 25).
Bij Bredero ook voor: O Droeve tijdt // die ick verslyt (I: 500).
| |
[pagina 195]
| |
Het is haast ondoenlijk, in dit korte bestek een samenhangend beeld te geven van ontstaan, levensloop en betekenis van het hier aangehaalde lied. Al hebben we dan een globale indruk van zijn populariteit, de meest vitale gegevens, o.a. een Nederlandse tekst, ontbreken. Ik ga op deze uitdaging dan ook niet in en volsta ermee, wat brokstukken bijeen te brengen. Het was Kalff, p. 661, al opgevallen dat ‘Hansken sneed dat kooren was lanck’ een regel is uit de vijfde strofe van een lied dat slechts bekend is in twee vrijwel identieke Nederduitse versiesGa naar voetnoot1: 1
It is ein Boiken kamen in Land,
dat wold so gerne denen.
De Moder to der Dochter sprack:
‘Wat will wi Henselin geven?’
5
Se nemen Kese und Brot in den Sack,
se gingen up den Acker.
Henselin schneed, dat Korn was lank,
dat Megedelin band so wacker.
Kalffs mededeling ontging vermoedelijk Van Duyse, zodat men bij hem slechts enkele verspreide, op zichzelf onbruikbare gegevens vindt. De melodie is heel bekend geweest in Engeland. Als ‘Hanskin’ komt ze in een bewerking door Richard Farnaby voor in het Fitzwilliam Virginal Book (begin 17e e.; ed. 1899), II p. 494, als ‘Jog on’Ga naar voetnoot2 in Playford 1651 (ed. 1957), p. 45 (met dansbeschrijving) en in een groot aantal liedbladen (broadsides) uit de tweede helft van de 17de eeuw. Het is niet onmogelijk, op muzikale gronden zelfs heel goed | |
[pagina 196]
| |
denkbaar, dat de melodie oorspronkelijk Engels is en later naar het continent geëxporteerd werd, b.v. door een van de vele naar Duitsland reizende Engelse toneel-gezelschappen. Dat de oudste bronnen van tekst en melodie, Duits, Nederlands en Engels, alle van omstreeks 1600 dateren, zou een aanwijzing in die richting kunnen zijn, maar ook niet meer dan dat. De vroegste Nederlandse bron is waarschijnlijk Nic. Janssens 1594, die in de tweede (?) druk van 1605, p. 137, de wijsaanduiding geeft: ‘Hansken is soo fraeyen gesel// hy sal soo wel verdienen’, dat is str. 2 r. 3-4 van het hiervoor geciteerde lied. Henrick Aerts 1597, f. 43r, noemt als wijs een lied ‘Tis wonder wat dees meyskens doen’, dat op zijn beurt in hs. Buytevest (c. 1600), f 80v, de wijsaanduiding draagt: ‘Hansie snee dat koeren was lanck’; dezelfde wijsaanduiding bid., f. 25r. In Florida 1601, f. 110r, vinden we een luitbewerking onder de naam ‘Hansken is so fraeyen’. Aangeduid met de versregels 2:3 en 5:3 (nooit met de beginregel) wordt het lied nog genoemd in Lust-hoofken (c. 1620), f. 89r; Venus Minne-gifjens (1622), f. 20v; Lust-prieelken 1624, p. 82; Plater 1624, p. 35; Clock 1625, I nr. 269; Krul 1634, p. 43 en 105; Stalpert 1635, p. 579. De grote stroom komt dan pas op gang: voor het laatst wordt de melodie, onder de naam ‘Ik ga zo vaak’, aangehaald in de Economische Liedjes van E. Wolff en A. Deken (2/1791, p. 354). Een volledige Nederlandse tekst is nooit aan het licht gekomen. Als wijs-aanduiding wisselt het lied graag af met o.a. ‘Het vinnich stralen van de son’ openingslied van Hoofts Granida) en ‘De mey die ons de groente geeft’ (vgl. Van Duyse, I nr. 85). Deze laatste melodie werd ten onrechte door Schepers, nr. 40 (= Röntgen, nr. 12) en Coers, p. 56, met de onze geïdentificeerd. De hier afgedrukte melodie naar het hs. Thysius werd door Land in de tweede helft een toon te hoog getranscribeerd en van een nogal misleidend commentaar voorzien. Het is heel opvallend - Jansen heeft daar al terloops op gewezen - dat bijna de helft van alle liederen op deze melodie, ook die van Bredero, in r. 1 en 3 een binnenrijm hebben. Zelfs enkele Engelse liederen hebben dat. Ik kan daar in deze noch in de overige versies van de melodie een bijzondere aanleiding voor vinden. Dat dit niet de bedoelde melodie zou zijn, is moeilijk te geloven, maar wat hier dan wel in het spel is geweest, weet ik niet. Dat het een belangrijke invloed moet zijn geweest, is lichtelijk verontrustend. Wat het woord Voor-sangh hier betekent, is niet precies vast te stellen. Ongetwijfeld duidt het erop, dat we hier met een danslied te maken hebben, aldus b.v. Stuiveling (I: 489). Van Rijnbach, p. 261, noemt het lied een voorzang bij een rondedans, daarbij verwijzend naar Bredero's Moortje, vs. 2627, waar sprake is van een ‘rongde dans, daar de Meysjes an vuersinghen’, en naar Kalff, p. 507-510, waar op de begrippen voorzingen en -dansen wordt ingegaan. Er zijn bij Kalff, en ook | |
[pagina 197]
| |
in recentere literatuurGa naar voetnoot1, twee betekenissen te onderscheiden, één waarbij elke liedstrofe door een voordanser/-zanger (vaak dezelfde persoon) wordt voorgezongen en door een koor van dansenden herhaald, en één waarbij het koor alleen een refrein zingtGa naar voetnoot2. Er zijn mij, behalve dit lied van Bredero, slechts drie voorbeelden bekend van liederen die de naam voorzang dragen: Aemst. Amoreus Lb. 1589, p. 56 (Een dans voorsang), id. p. 111 (Een nieu voorsanck) en hs. Buytevest (c. 1600), f. 5r (een voersanck liedeken). Beide laatstgenoemde liederen hebben een refrein, het eerste daarentegen niet, evenmin als het lied van Bredero. Maar wat deze met zijn, overigens ‘concrete’, benaming precies heeft willen aangeven, is mij toch niet duidelijk. Want, zo hij al aan een uitvoering dacht, welk belang had hij kunnen hebben bij het voorschrijven van een antifonale uitvoeringswijze, tenzij die, wat we niet mogen aannemen, al was ingeburgerd? Een belangrijk motief had de aanwezigheid van een refrein kunnen zijn, maar juist dat ontbreekt. Bredero's ‘Ick sieje wel’ schijnt tamelijk bekend te zijn geworden. Het wordt als wijsaanduiding gebruikt in Venus Minne-gifjens (1622), f. 4r; bij Revius (ed. 1930-35), I p. 189, voor een lied dat begint als een echt contrafact: ‘Ick ken u wel, ô van de hel’; in enkele latere bronnen en voor het laatst bij Tuinman 1720, p. 103, 131 en 169, dat is ruim een eeuw na zijn ontstaan.
Lit.: Jansen, nr. 22/23; Simpson, p. 392-394. |
|