Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
I: 485Op de Voys: Ic peyns om een persoone, nach ende dach. Melodie naar Druyven-tros 1602, p. 45-46.
Bij Bredero ook bruikbaar voor: a Haarlemsche drooghe harten nu (I: 161); b Mocht ick verwerven 't geen ick wou (I: 249 en 429).
| |
[pagina 191]
| |
Dat hier drie misschien totaal verschillende melodieën als één geheel worden besproken, verdient enige toelichting. Het gebeurt niet op grond van de overtuiging dat ze inderdaad tot één complex behoren, maar enerzijds uit de praktische overweging, zoveel mogelijk Bredero-liederen een passende melodie mee te geven, anderzijds omdat twee van de drie liederen misschien toch iets meer met elkaar te maken hebben. Over de hier afgedrukte melodie, de enige die we kennen, behoeft niet meer twijfel te bestaan dan over de andere unica in de Druyven-tros. De tekst van ‘Ic peyns om een persoone’ is twee maal in een bij deze melodie behorende vorm gedrukt, in Nieu groot Amst. Lb. 1605, p. 52, en in Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 74, waar de eerste strofe luidt: Een nieu Liet met zijn antwoort
Op de Stemme alst beghint Ick peyns om een persoone,
Nacht ende dach so swaer,
Want daer en is geen schoonder
In mynen sin voorwaer,
Ick wou dat ick altijt by haer waer, Ic etc.
Dat ick by haer niet wesen en mach
Elck uyr valt my een jaer. (6 str.)
Op p. 57 (= 75) volgt dan het ‘Antwoort, op de voorgaende selfde Stemme’. Ook de meeste andere directe contrafacten hebben deze vorm, o.a. in het hs. Buytevest (c. 1600), f. 92r; Druyven-tros 1602, p. 47; Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 57 (= 75); Wellens 1612, p. 134a; Clock 1625, I nr. 95 en 141. Liederen zonder de herhaling van r. 5 vinden we in Gulden Harpe 1620, I p. 85, en Clock 1625, I nr. 228. Anders van vorm, maar nog op de melodie te betrekken is Wellens 1612, p. 134b, merkwaardigerwijs een antwoord op het voorafgaande lied dat wèl onze vorm heeft. Totaal verschillend zijn de liederen en melodieën in Requiem 1631, p. 270 en vooral p. 149, hoewel nog altijd met gemeenschappelijke elementen. Dat Bredero's ‘Haarlemsche drooghe harten nu’ (Stemme: Te brug al binnen de Mueren, &c.) iets met deze melodie te maken zou hebben, is op dit ogenblik onbewijsbaar. Eenvoudig omdat ze volmaakt op elkaar passen en er geen andere melodie beschikbaar is, is het lied onder deze noemer gebracht. Het is wel merk- | |
[pagina 192]
| |
waardig dat ‘Haarlemsche drooghe harten’ het enige bekende contrafact van ‘Te Brug’ is, dat deze vorm heeft. Er zijn vijf andere bekend in vijf- en zesregelige strofen, rijmend abaab, ababab en anders. Het is natuurlijk mogelijk dat Bredero of de uitgever zich vergist heeft, maar dat is lang niet zeker. Een volledige tekst van ‘Te Brug’ is nooit gevonden, contrafacten naar het lied geven hs. Buytevest (c. 1600), f. 146r (ababab); Nieuwen Lust-hof 1602, I p. 77 (abaab); Gulden Harpe 1620, I p. 402: ‘Op de wijse: Och Wee ick mach wel claghen. Oft, Te Brugg' al bin de mueren’ (de vorm is nauwelijks herkenbaar: aba); ibid. I p. 569: ‘Nae de wijse: Te Brugghe bin die mueren. Oft, Nachtegael in 't wilde’ (de vorm is die van ‘Nachtegael ...’: ababab; vgl. hiervóór nr. 45). Tenslotte een ongedateerd 17de-eeuws plano (Arnhem, Rijksmuseum Het Nederlands Openlucht-museum: Pr. 4738), die een geheel nieuw probleem oplevert, want de wijsaanduiding van een der liederen luidt (cursivering van mij): ‘Te Brugghe binnen der mueren, Oft: Spreyt u Capjen neder, &c.’; de vorm is abaab. Daarmee zijn we weer terug bij Bredero die de laatste wijs meegaf aan het lied ‘Mocht ick verwerven 't geen ick wouw’. Het is alweer niet gezegd dat ‘Te Brug’ en ‘Nu spreyt u kapjen nedere’ op dezelfde melodie betrekking hebben, ze worden alleen door onze laatste bron formeel gelijkgeschakeld. Gelukkig beschikken we over een volledige tekst die er geen twijfel over laat bestaan dat het om een vijfregelige strofe gaat. ‘Nu spreyt’ is een regel uit de tweede strofe van een lied in het verloren gegane hs. Verhee 1609, p. 153, waaruit het godlof door Kalff werd meegedeeldGa naar voetnoot1: Een Ander [Lydeken]
op de wyse Soot begint. 1
Het was een aerdich knaepken 'smorgens vrouch opgestaen,
Drie uerckens voor den dage, spanseren met den maechden,
Om rooskens souden sij gaen.
2
Als sij in(t) groene wout quamen, daer roode rooskens staen:
‘En spreyt u kapgen nedere, het is so schoone(n) wedere
Met u ben ick gegaen’.
We hebben hier zeer waarschijnlijk te maken met een vertaling naar een oudere versie van het Duitse ‘Es wolt ein junger Geselle dess Morgens früh auffstan’ (str. 3:3-4: ‘spreyt ir euwer Käpplein nider, es wirdt wol besser wider’) dat tussen 1580 en 1600 in een aantal liedboeken uit Frankfurt en omstreken voorkomt (vgl. Böhme, nr. 98). Een melodie van het lied is echter ook in Duitsland niet bewaard | |
[pagina 193]
| |
geblevenGa naar voetnoot1. Contrafacten naar ‘Nu spreyt’ of ‘Het was een aerdich knaepken’ vindt men nog in Amst. Pegasus 1627, p. 14 (abaab); Holl. Nachtegaeltien 1633, I p. 13 (ababcccb (!)) en p. 124 (abaab). Wie alle hiervoor genoemde liederen en al dan niet vermeende contrafacten naast elkaar legt, ziet daar aanvankelijk even weinig orde in als in een mierennest. Toch is het mogelijk, door eenvoudige ingrepen het overgrote deel op elkaar te betrekken. Daarmee zijn weliswaar die drie (?) melodieën niet tot één herleid, maar is wel het stuivertje wisselen enigszins te volgen, zoals we eerder deden bij nr. 9. De hier gegeven melodie past met weglating van beide herhalingen op de vijfregelige xabba-vorm van ‘Het was een aerdich knaepken’ (= abaab van Bredero's ‘Mocht ick verwerven’)Ga naar voetnoot2. Zonder de herhaling van het middendeel: op de zevenregelige ababccb-vorm in Holl. Nachtegaeltien 1633 en uiteraard op de niet-herhalende contrafacten van ‘Ick peyns’ (Gulden Harpe, Clock). De zesregelige ababad-contrafacten naar ‘Te Brug’ (hs. Buytevest, Gulden Harpe) kan men zich eventueel denken op de melodie zonder middendeel, ook muzikaal enigszins een ‘Fremdkörper’, althans volstrekt misbaar. Blijven over Gulden Harpe, I p. 402, dat onverklaarbaar is, ook omdat we de alternatieve wijsaanduiding verder niet kennen, en de beide ‘contrafacten’ in Requiem, maar dat boek staat op dit punt vol met de vreemdste raadsels. Het is trouwens de enige Zuidnederlandse bron die we ontmoeten, dat is wel opvallend. Zoals ik al zei: er is niets opgelost. Hoogstens blijkt uit één en ander dat men wel over zeer goede apparatuur moet beschikken om het Nederlandse melodieënrepertoire te reconstrueren aan de hand van zijn meest gebruikelijke verschijningsvorm: de wijsaanduiding. Een katalogus die geen aandacht schenkt aan een eenvoudig verschijnsel als de herhaling, is gedoemd onvoldoende productief te zijn. Een katalogus die dat wèl doet, raakt verstopt door zijn eigen verwijzingen, aangezien elk melodie-deel elders herhaald en elke herhaling elders weggelaten kan worden. Van Bredero's drie liederen heeft ‘Haarlemsche drooghe harten nu’ het blijkbaar tot aanzienlijke bekendheid gebracht. Het werd herdrukt in Utr. Zangprieeltjen 1649, I p. 321, en in twee latere liedboeken, terwijl het nog in Dordr. Helikon 1719, p. 73, wordt aangehaald als wijsaanduiding, de hoogste erkenning die een lied te beurt kan vallen, zelfs in een tijd waarin uitgevers van liedboeken voornamelijk elkaar lijken over te schrijven. |
|