Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
I: 481Op de Wyse: Wellustige jongelingen, dat eedele. Melodie naar Prieel 1614, p. 104.
| |
[pagina 188]
| |
Sinds de twee beknopte commentaren die Van Duyse schreef bij de liederen op deze weergaloze melodie, zijn er slechts enkele aanvullingen aan het licht gekomen, volstrekt onvoldoende om een meer dan fragmentarische biografie van de melodie te geven. Dat is jammer, want ze heeft een lang en veelzijdig leven gehad. Hoewel het lied ‘Wellustige jongelingen’ alleen bij Bredero als wijsaanduiding voorkomt, wat erop wijst dat het niet bijzonder geliefd was, is de tekst tenminste drie keer gedrukt, voor het eerst in Aemst. Amoreus Lb. 1589, p. 157 (= 152): Een nieu Liedeken,
Op die wijse: portant-que soys brunette. Wellustighe Jonghelinghen
Dit edele Meysgen fijn,
Dat wil [ick een] croesgen bringen
Met clare coele Wijn,
En een vruechdelijck Liedeken singhen
Ter eeren die Liefste mijn.
Vervolgens (gewijzigd) in Nieu Aemst. Lb. 1591, p. 30 (Stem: Brand Matresse) en in Nieu groot Amst. Lb. 1605, p. 10 (id.). De wijsaanduiding ‘Portant-que soys brunette’ is het refrein van het Frans-Nederlandse lied ‘Die nachtegael int wilde’, toevallig in dezelfde drie liedboeken gedrukt (p. 37, 61 resp. 115; voll. tekst bij Van Duyse, I p. 299, naar 1589), alle keren met de wijsaanduiding ‘Brand Matresse’. ‘Brand’ staat hier en elders voor branle (zie hiervoor p. 93 n. 1), ‘Matresse’ is kennelijk ontleend aan str. 3 van hetzelfde lied (druk van 1589): S'auonts by der Manen schijn
Vant ickse al in haer deur,
Bonsoir ma Matresse
Bonsoir mon Seruiteur.
Dat de melodie van Franse herkomst is, lijdt al met al geen twijfel, maar vóór de 18de eeuw heb ik in Frankrijk geen enkel levensteken gevonden. ‘Die nachtegael int wilde’ en/of ‘Brand Matresse’ worden als wijsaanduiding aangehaald in Nieuwen Lust-hof 1602, I p. 27, Nieu Gheest. Lb. 1607, p. 126; Paradiis 1617, p. 90; Gheest. Paradiisken 1619, III p. 22, (met mel.-incipit); Gulden Harpe 1620, I p. 569, samen met het ook door Bredero aangehaalde ‘Te Brugghe bin die mueren’ (zie hierna p. 192), maar voor een lied van déze vorm. In hs. Thysius (na 1590), f. 449r (ed. Land, nr. 406), vinden we een bewerking voor luitGa naar voetnoot1, waarvan | |
[pagina 189]
| |
het begin iets logischer schijnt:
Toch vindt deze lezing geen steun in de overige bekende melodieën, t.w. Gheest. Paradiisken 1619 en de reeks door Coirault met de onze in verband gebrachte melodieën, grotendeels ontleend aan de 18de-eeuwse vaudevilleGa naar voetnoot1.
Lit.: Van Duyse, I nr. 57, III nr. 553. |
|