Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
I: 478C'estoit une Fillie de noble coeur. Melodie naar Druyven-tros 1602, p. 106.
Bij Bredero ook bruikbaar voor: a Ghy Maeghden en Jongelingen (I: 626); b Sondagh, Sondagh lest-leden (I: 126).
| |
[pagina 184]
| |
Weinig melodieën, illustreren zo duidelijk als deze het bestaan van een Europese Gemeenschap, met inbegrip van de politieke verwikkelingen daaraan verbonden, want tenminste twee der aangesloten landen lijken de melodie tot hun particuliere erfgoed te rekenen: Duitsland en Frankrijk. De oudste bron van het door Bredero aangehaalde lied dateert van 1557; de eerste strofe luidt in modern Frans en misschien ook anderszins gewijzigdGa naar voetnoot1: Une jeune fillette
De noble coeur
Plaisante et joliette
De grand valeur
Contre son gré
On l'a rendue nonnette
Cela point ne lui haite
Dont vit en grand douleur.
Het vervolg beschrijft de treurige afloop: het meisje verkiest de dood boven het uitzichtloze kloosterleven waartoe men haar gedwongen heeft. Het lied werd op slag populair (als het dat al niet was) want al in 1559 wordt het als ‘la Nonnette’ aangehaald voor een Frans contrafact gedateerd 1558Ga naar voetnoot2. Als ‘(Allemande) la Nonnette’ zou de melodie verder bekend worden - dus niet als ‘Alemande honeste’ zoals de hier afgedrukte versie heet. Minstens tot in de 18de eeuw blijft ze in Frankrijk in omloop en wordt dan ook in elk rechtgeaard Frans commentaar als nationaal bezit beschouwd. Toch zijn de Duitse papieren iets beter. Niet alleen is de allemande van oorsprong een ‘deutscher Tanz’, ook komen liederen die geacht kunnen worden bij de melodie te behoren voor het eerst in Duitsland voor en wel reeds vanaf 1534. Uit dat jaar dateert de oudste vermelding van het lied ‘Ich gieng ains mals spacieren’ (Wackernagel, Bibliographie, nr. 324), waarvan verschillende latere veriess en geestelijke contrafacten bekend zijn (vgl. o.a. Erk-Böhme, III nr. 1446 en 1999). Naar model van dit lied schreef Ludwig Helmbold in Erfurt omstreeks 1563 het beroemd geworden en tot op heden in het lutherse gezangboek gehandhaafde | |
[pagina 185]
| |
‘Von Gott will ich nicht lassen’ (Wackernagel, Kirchenlied, IV nr. 903vv; Erk-Böhme, III nr. 2000; Böhme, nr. 642). De bijbehorende melodie die ongeveer in dezelfde tijd of iets later aan het licht komt, is dezelfde als de onze (Zahn, III nr. 5264b). Een tweede, haast even beroemd geworden kerklied op dezelfde melodie is Paul Ebers ‘Helft mir Gotts Güte preisen’, uit 1571 (Wackernagel, Kirchenlied, IV nr. 7). Langs twee wegen bereikte de melodie ons land, één komend uit (over) Duitsland en één uit (over) Frankrijk. In Nieu Geusen Lb. 1581, f. 32r en 98r wordt twee maal een wijsaanduiding ‘Ick ginck een mael spaceren’ gebruikt voor een lied van onze vorm; in Aemst. Amoreus Lb. 1589, p. 57, voor een lied van bijna onze vorm; verder nog bij Clock 1625, I nr. 100, 177 en 288. Verder is van dit lied, zeer waarschijnlijk een vertaling van het Duitse ‘Ich ging einmal ...’, niets bekend. De toegangsweg uit Frankrijk is zoals gewoonlijk belangrijker. Alle overige bronnen verwijzen direct naar een Franse melodie, hetzij ‘Allemande Nonnette’ of ‘Une jeune fillette’, hetzij één van de vele latere contrafacten zoals ‘Ma belle si ton âme’, ‘Bienheureus' est une âme’ en ‘Dedans quatre chambrettes’. De oudste Nederlandse bron is een luitbewerking van 1568Ga naar voetnoot1, verder vinden we de melodie, als wijsaanduiding of in natura, in Adriaenssen 1584, f. 88r (voor luit); hs. Thysius (na 1590), f. 380r en 509r (ed. Land, nrs. 124 en 314; beide voor luit); hs. Susanne van Soldt 1599 (ed. 1961), nr. 3 (voor klavier); Veelderhande Liedekens 1599, f. 314v; Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 28; Prieel 1609, p. 260 (mel.); Vallet 1615 (ed. 1970), p. 96 (voor luit); Pieuse Alouette 1619, p. 316 (met twee versies van de melodie); Camphuysen 1624, p. 111 (mel.); Valerius 1626, p. 180 (mel.); Stalpert 1631, p. 308 (mel.); Stalpert 1635, p. 437 en 663 (beide met mel.) en 1033; enkele latere bronnen. In Engeland is de melodie bekend geweest als ‘The Queen's Alman’, aldus o.a. in Fitzwilliam Virginal Book (begin 17e e.; ed. 1899), II p. 217, een klavier-bewerking door William Byrd. En tenslotte Italië waar de melodie, kennelijk analoog aan de oudste Franse tekst, behoorde bij het lied ‘Madre non mi far monica’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 186]
| |
Er is nog een tweede melodie, bekend als ‘Une nimphe jolie’, die op de onze lijkt als de ene druppel water op de andere, maar waarvan ik niet volledig overtuigd ben dat ze ook op dezelfde bron teruggaat. Ze wordt aangehaald in Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 89, en bij Stalpert 1635, p. 355 (muz.), 1069 en 1185. Zoals hij eerder deed (vgl. hiervóór p. 63) ontleende Stalpert de melodie letterlijk aan Planson 1595, f. 11v, en juist diens vierstemmige zetting doet mij twijfelen aan een gemeenschappelijke oorsprong. Twee liederen van Bredero, waarvan de bedoelde melodie onvindbaar bleef, heb ik met deze melodie nr. 44 in verband gebracht. Van ‘O waerde soete Lieveken’, wijsaanduiding voor ‘Ghy Maeghden en Jongelingen’, weten we niet meer dan deze een vermelding. Het tweede lied, ‘Sondagh, Sondagh lest-leden’, draagt als wijs: ‘Als 'tbegint’ (vgl. hiervóór nr. 3), maar in welke betekenis dit hier moet worden opgevat, durf ik niet zeggen. In Bredero's Geestigh Liedt-boecxken van 1621, p. 178, wordt ‘Sondagh, Sondagh’ genoemd als wijs voor ‘O hoofdeloose sinnen’ dat niet in het Groot Lied-boeck werd opgenomen. Ook in Haerl. Somer-bloempjes 1651, p. 16, komt het als wijsaanduiding voor, maar we weten niet of dit een late echo van Bredero is, of van een lied naar model waarvan Bredero dit lied schreef met behoud van de eerste regel.
Lit.: Van Duyse, II nrs. 438 en 463. |
|