Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
I: 317Op de Voys: Edel Carsou, &c. Melodie naar Theodotus 1621, p. 345-346.
Bij Bredero ook bruikbaar voor: O soete tyt ay schoone Soomer vlaaghen (I: 504).
| |
[pagina 140]
| |
Deze melodie is misschien jonger dan ze lijkt, getuige haar plotseling verschijnen in zoveel beroemde liedboeken uit Bredero's tijd. Over haar herkomst weten we echter niets. De oudste bron van het aangehaalde lied is - alweer - het hs. Buytevest (c. 1600), f. 154r, een fragment en slecht leesbaar; de eerste strofe: Een nieu liedeken
op de wijse loroequande. Eedel kersou maechdeken suiuerlijke
Doet u minnaer bijstant
In liefde getrou en wilt hem niet beswijken
maer reickt mijn eens u hant
want mijn hart brant
twelck quaet Is om te lijden
Als Ick bij u ben schoen lief
soe muecht gij mijn verblijden.
De wijsaanduiding ‘loroequande’ zou een sleutelwoord kunnen zijn, maar geen enkel Frans, Spaans, Italiaans en Latijns woordenboek geeft ons de betekenis ervan. Het zal dan ook wel een van de vele verhaspelingen zijn die het hs. van de Leidse rederijker Anthonis Buytevest zo moeilijk toegankelijk maken. De enige mogelijke concordantie is de wijsaanduiding ‘Van Coroquanti’ in Apollo 1615, p. 90, voor een lied van ongeveer dezelfde vorm als het onze. Maar ook deze aanduiding heeft mij niet wijzer gemaakt. Of Buytevest zelf de dichter is van het lied ‘Eedel kersou’, is onbekend. Het lied werd, zeer corrupt maar iets begrijpelijker dan in het hs., voor het eerst gedrukt in Haerl. Oudt Lb. (c. 1650), p. 42. Enkele jaren na 1600 blijkt ‘Edel Carsou’ zo bekend te zijn dat het op vele plaatsen tegelijk als wijsaanduiding optreedt: Bloem-hof 1608, p. 41 (= 49)Ga naar voetnoot1, 64 (= 73) en 93 (= 102); Bloem-hof 1610, p. 32; Ned. Helicon 1610, p. 192; Van Gherwen 1612, p. 154, 159 en 237; Wellens 1612, p. 13, 21 en 47; Cupido's Lusthof (1613), p. 99 (= 98); Schalmye 1614, p. 510; Grote Koren-bloem 1620, f. 45r, 113r; Nieuwen Jeucht Spieghel (c. 1620), p. 214; Schadt-kiste 1621, p. 246; talrijke latere bronnen, waaronder nogal wat Zuidnederlandse. Ook onder andere namen blijft de melodie tot in de 18de eeuw bekend. De melodie vertoont zoals ze hier is afgedrukt een eigenaardige aarzeling tussen | |
[pagina 141]
| |
de mixolydische en dorische modus (of moderner: tussen majeur en mineur). Ook latere bronnen zijn verdeeld: sommige tekenen een mol voor aan de sleutel, andere volgen onze versie. Er is geen aanleiding, aan de authenticiteit van de laatste te twijfelen. Bij melodie nr. 38 doet zich iets dergelijks voor. Dat Bredero voor het lied ‘O soete tyt ay schoone Soomer vlaaghen’ aan deze melodie zou hebben gedacht, is onbewijsbaar. Maar de overeenkomst van vorm is toch wel frappant en bovendien zou de in de wijsaanduiding ‘Maaghdeken jent, Princesken suyverlijcke’ bedoelde persoon wel eens dezelfde kunnen zijn als die in de laatste strofe van ‘Eedel kersou’ wordt aangesproken als ‘Maeghdeken suyverlijcke, Princesse excellent’Ga naar voetnoot1. Waar of niet waar, de melodie is ook voor het andere lied zonder meer geschikt. |
|