Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
I: 307Melodie naar Gheest. Nachtegael 1634, I p. 148.
Bij Bredero ook voor: a Ick moet met sangh vertalen (I: 226); b Vart buyten 't volck alleene (I: 213). | |
[pagina 137]
| |
Over de herkomst van deze melodie is niets bekend. De oudste bron van het aangehaalde lied is Aemst. Amoreus Lb. 1589, p. 20: Een nieu Amoureus Liedeken.
Daer ick lach en sliep
In een Prieel van bloemen
Daer bestonde my te dromen,
Dat ick bedreef coragie
| |
[pagina 138]
| |
5[regelnummer]
Mijn docht ick waer ghecomen,
Met mijn lief wt ghenomen
Door menichte van bomen
Stonden in een bosschagie,
Daer hoorde ick yet lanck
10[regelnummer]
So soeten voghelen zanck,
Zy songhen om prijs en danck
Dat het in den Hemel clanck
Copiere Nachtegale
Die quamen daer alle te male
15[regelnummer]
Coddenaertiens en robaertiens
Quamen daer int ghemeen
Ecxters ende craeyen,
Coeckoecken en Papegaeyen.
Die quamen haer daer vermeyen,
20[regelnummer]
Noyt in mijn daghen quam ick in genoechlicker pleyn.
(4 str.)
Het lied werd herdrukt in Nieu Amst. Lb. 1591, p. 11, en Nieu groot Amst. Lb. 1605, p. 81. Sinds de Nieuwen Lust-hof 1602, I p. 2, waar sprake is van een wijs-aanduiding ‘Alemainge amoreuse: Daer ick lach en sliep’, heet de melodie gewoonlijk ‘Allemande amoureuse’, wel te onderscheiden van de ‘Allemande d'amour’ die een andere melodie vertegenwoordigt. Onder een van haar beide namen wordt de melodie aangehaald in Nieu Amst. Lb. 1591, p. 133; Recreatye 1599, f. Q2r; hs. Ariaenken de Gyselaer (c. 1600), f. 22r; Nic. Janssens 1605, p. 119, en Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 49. Een luitbewerking vinden we in het hs. Thysius (na 1590), f. 476r en 479r (ed. Land, nr. 299). Veel ouder dan de oudste Nederlandse tekst is de melodie waarschijnlijk niet. Alle hiervoor genoemde liederen volgen de driedelige vorm van de melodie op de voet: ||: A: || B ||: C: ||. Alleen de laatste herhaling wordt niet overal gehonoreerd, door Bredero alleen in ‘Vart buyten 't volck alleene’. Door de dwingende sluiting van elk muzikale zinsdeel is de verhouding tussen manlijk en vrouwelijk rijm bijna overal gelijk. Opvallend is het beperkte aantal rijmklanken. Bredero spant in dit opzicht de kroon door voor de 20 versregels van ‘Vart buyten 't volck’ niet meer dan drie rijmklanken te gebruiken. Deze beperking wordt niet aantoonbaar veroorzaakt door de melodie, maar sluit wel goed aan bij de delen A en B die ritmisch vrijwel constant zijn. In het laatste deel, waar de structuur losser wordt, komt dat ook tot uitdrukking in de bijbehorende tekstdelen die dan ook in alle liederen de minste samenhang en congruentie vertonen. |
|