Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
I: 304Op de Voys: Est ce Mars le grand Dieu des Allarmes. Melodie naar Starter 1621, p. 95.
| |
[pagina 134]
| |
Het was achteraf gezien misschien toch geen aanwinst, deze Franse air de cour, waar dichtend en rijmend Nederland zich zo moedig aan waagde. De vele Nederlandse contrafacten verschillen in de vormgeving van de tweede strofehelft zoveel als dag en nacht, een groot deel is onzingbaar. Dat is niet zozeer te wijten aan de melodie, hoewel die aan de vormgeving specifieke eisen stelt, als wel aan de oorspronkelijke Franse tekst waarin t.a.v. de relatie tussen muzikale en literaire periodisering ongewone opvattingen worden gehuldigd. Ook Bredero behoort bepaald niet tot de weinige Nederlandse dichters die een bij déze melodie aanvaardbare tekst hebben geschreven. Daarentegen zijn Starter (zie facs.) en Valerius daar wel min of meer in geslaagd en niet te vergeten, in de 19de eeuw, A.D. Loman met zijn bekende oproep tot het jonge volkje: ‘Wie gaat mee, gaat mee over zee? Houd het roer recht!’ De oudste bron van tekst en melodie samen is Bataille 1613, f. 6v, een lied met luitbegeleiding. De melodie is vrijwel gelijk aan de onze, de eerste strofe luidt: Ballet povr Madame.
Est-ce Mars le grand dieu des alarmes
Que je voy?
Si l'on doit le juger par ses armes,
Ie le croy:
Toutesfois j'apprends en ses regards
Que c'est plustot Amour que Mars.
(6 str., voll. bij Van Duyse, II p. 1140)
Uit hetzelfde jaar dateert een meerstemmige zetting door Pierre Guédron, die wel als de dichter wordt beschouwdGa naar voetnoot1. Het lied maakte deel uit van een op 17 november 1613 opgevoerd ‘Ballet de Madame, soeur du roy, devant le Roy et la Royne où sont représentez les Metéores, par quatorze Nymphes de Junon à Fontainebleau’ (McGowan, p. 275)Ga naar voetnoot2. De melodie is misschien ouder, een zeer afwijkende vorm komt althans voor in een ‘Ballet des nègres dansé l'An 1601’ (niet bij McGowan; vgl. Van Duyse, II p. 1141, en het commentaar bij Vallet 1615 (ed. 1970), p. XXVII). In het Nederlands is het lied zeer waarschijnlijk en om begrijpelijke redenen nooit vertaald, maar als model is het lange tijd vrij intensief in gebruik geweest, | |
[pagina 135]
| |
voor het eerst in Apollo 1615, p. 33, 100, 105 en 116, voor vier liederen van zeer uiteenlopende vorm, waarvan één (p. 105) in die van het origineel, en bij Colm 1615, f. A6r. Verder met melodie in Gheest. Paradiisken 1619, I p. 45Ga naar voetnoot1, IV p. 42 (alleen mel.-incipits); Van Haeften 1622, p. 72; Camphuysen 1624, p. 103; Valerius 1626, p. 164 (Stem: Isser yemant uyt Oost-Indien gekomen. Oft: Est ce le grand Dieu ...); Ysermans 1628, p. 121 (Op de wijse: Meysken vvilt ghy trossenteren); Pers (c. 1630), p. 125; Stalpert 1635, p. 1127. Zonder melodie in Nieuwen Jeucht Spiegehel (c. 1620), p. 14 en 123; Amst. Pegasus 1627, p. 42, en ettelijke latere bronnen. De volksmond heeft de melodie later niet ongeestig tot een mars gebombardeerd, o.a. ‘English mars’ en ‘Hesse mars’. Van haar internationale bekendheid getuigen de luit- en klavierbewerkingen in o.a. Fitzwilliam Virginal Book (begin 17de e.; ed. 1899), II p. 161 (‘The New Sa-Hoo’, door Giles Farnaby); Sweelinck (ed. 1968), nr. 3; Vallet 1615 (ed. 1970), p. 137 en 152; Vallet 1616, p. 34 en 36 (niet in ed. 1970; vgl. aldaar p. XXVIII), en van Samuel Scheidt. Ook in Engeland en Duitsland heeft de melodie nog lang bestaan. Bredero is dus één van de eersten die het Franse lied gebruikt. Aangenomen dat hij de melodie wel niet héél anders zal hebben gekend dan ze hier is afgedrukt, staat hij kennelijk onder druk van zijn voorbeeld, waarvan vs. 5 midden in een muzikale frase eindigt. Het muzikale rijm van de maten 5 en 6 heeft hij misschien onderkend (‘Dat de Croon’), maar tenslotte toch gelaten voor wat het was. Ook de Fransman moet zich onzeker hebben gevoeld, want hij past in enkele strofen op die plaats een binnenrijm toe, zij het het verkeerde (‘Toutesfois’). Maar de beperkte ruimte die de melodie toestaat, hebben hij noch Bredero erin ontdekt. Dat deden wel de dichter van één van de vier liederen in Apollo 1615 (p. 33) en, in hetzelfde jaar, J.S. Colm. Zij realiseerden als eersten de vorm die later door Starter e.a. zou worden gebruikt. Maar het merendeel van de Nederlandse contrafacten is in dit opzicht brandhout. Na veel vergeefse pogingen heb ik het tenslotte maar opgegeven, de discrepantie tussen tekst en melodie te verbergen, nauwelijks gevleid mij hierin gesteund te weten door Schepers, nr. 4 (= Röntgen, nr. 3) en Coers, p. 6.
Lit.: Van Duyse, II nr. 318. |
|