Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
I: 263/483Stemme: Fortuyn, helaes! bedroeft, &c. Melodie naar Prieel 1614, p. 13.
Bij Bredero ook voor: a Maer waerom is myn hert (I: 389; ten onrechte); b Princessen preutsch en prat (I: 419).
| |
[pagina 123]
| |
De melodie waarnaar Bredero hier verwijst, die van het Franse lied ‘Fortune hélas pourquoy’, is in betrekkelijk korte tijd onwaarschijnlijk populair geworden, althans in de Nederlanden. Dichter en componist zijn onbekend gebleven. Ik ben geneigd ze in Zuid-Nederland te zoeken, waar de melodie, vrijwel steeds in het Frans aangehaald, minstens even geliefd is geweest als in het Noorden waar zij bijna uitsluitend in het Nederlands wordt genoemd. Een echt-Franse bron heb ik van tekst noch melodie kunnen ontdekken. In sommige bronnen, w.o. de oudste, verschijnt de melodie als ‘Almande Fortune ...’ en als allemande is ze hier ook afgedrukt. Deze dans (oorspr.: danse allemande, deutscher Tanz) was vanaf het midden van de 16de tot ver in de 18de eeuw in geheel West-Europa populair. Ze wordt in een rustig tempo gezongen en gespeeld, en vereist, in het apothekersduits van Praetorius (1619), ‘keine extra-ordinariae motiones’, representeert daarentegen volgens Mattheson (1739) ‘das Bild eines zufriedenen oder vergnügten Gemüthes’. De oudste bron van de Franse tekst is het hs. Brussel, KB: 3983, f. 2rGa naar voetnoot1. In Boudewyns 1586 (ed. 1927), p. 58, vinden we het lied voor het eerst als wijsaanduiding. Het is dan blijkbaar al bekend genoeg. De oudste Nederlandse vertaling, evenals het Franse lied in achtregelige strofen, geeft Aemst. Amoreus Lb. 1589, p. 54: Een nieu liedeken,
Op de wijse alsoot begint Fortuyna eylaes bedroeft
Maeckt ghy tot alder stont
Een hert dat troost behoeft,
Met Venus strale duerwont,
Weest niet ghelijck een steen
Aenhoort mijn claghen groot,
Ick blijf v lief alleen
Ghetrouw tot inder dood. (8 str.)
De aanduiding ‘alsoot begint’ kan betekenen dat het lied voldoende bekend was of verwijzen naar een courante melodie bij het Franse origineel. Het lied werd herdrukt in Nieu Amst. Lb. 1591, p. 73, en in Nieu groot Amst. Lb. 1605, p. 121. De melodie vinden we voor het eerst in Adriaenssen 1584, f. 87r (luitbewerking), ter- | |
[pagina 124]
| |
wijl de oudste eenstemmige versie voorkomt in het pamflet Spaensche Vlote 1591, f. A2r, voor het lied ‘Pharao light versoncken Door Godes stercke macht’, dat een jaar later opduikt in Nieu Geusen Lb. 1592, f. 65v (vgl. Kuiper-Leendertz, II nr. 145). Van nu af gaat de verbreiding zeer snel. Aangeduid met de Franse of Nederlandse tekst of met inmiddels bekend geworden contrafacten, o.a. ‘Myn droefheyt moet ic claghen’, wordt de melodie voorgeschreven in Nieu Amst. Lb. 1591, p. 40, 78 en 104; Vander Straten 1599, f. F6v en L7v; hs. Ariaenken de Gyselaer (c. 1600), f. 19v; Tsamenkomste 1603, f. Bb2r (met mel.); Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 34; Nieuwen verb. Lust-hof 1607, I p. 82 en 83, resp. voor Hoofts ‘Medea onbeweecht’ en ‘Verheven grootsche ziel’ (vgl. Leendertz-Stoett, I p. 28 en 29, en Geraedts-Kazemier, nr. 3, met muz.); Bloem-hof 1610, p. 66; Emblemata 1611, p. 123, voor Hoofts ‘Voochdesse van mijn siel’ (vgl. Leendertz-Stoett, I p. 92); Wellens 1612, p. 18, 66 en 109; Prieel 1614, p. 13 (mel. hier afgedrukt); De Coster 1614, p. 23 en 45 (mel.); Pieuse Alouette 1619, p. 177 (mel.); Gheest. Paradiisken 1619, III p. 17, IV p. 11 en 44 (mel.-incipits); Pieuse Alouette 1621, p. 266 (mel.); Van Haeften 1622, p. 90-91 (andere mel.); Fortuyn 1626, p. 261; Amst. Pegasus 1627, p. 140; Gheest. Bloem-hofken 1627, p. 130; Krul 1627, p. 183; De Bray 1628, p. 178; Pers (c. 1630), p. 36 en 95; Stalpert 1631, p. 36 (= 63) en 162 (mel.) Gheest. Lust-hoofken 1632, p. 104; Stalpert 1635, p. 399 (mel.), 746, 768 en 970; voorts ettelijke latere bronnen. Een tweetal luitbewerkingen geven tenslotte hs. Thysius (na 1590), f. 477r (ed. Land, nr. 92) en Vallet 1615 (ed. 1970), p. 109. Dat de liederen op deze melodie een toenemende neiging tot lange versregels (alexandrijnen) vertonen, is overeenkomstig de eisen des tijds. Anders dan bij lied nr. 24 werkt de melodie dat niet tegen, ze heeft het misschien zelfs bevorderd. Er zijn dan ook maar weinig dichters die met deze melodie moeite hebben. Ook Bredero's liederen erop lopen perfect, op één na: ‘Maer waerom is myn hert’. De wijsaanduiding ‘Verheven hoochste ziel’ móet haast wel slaan op Hoofts ‘Verheven grootsche ziel’ en dus op deze melodie, maar de vorm is die van o.a. ‘O nuit jalouse nuit’ (zie hierna nr. 52). Als het Bredero zèlf is die zich hier vergist en niet de uitgever van het Groot Lied-boeck, dan is die vergissing niet zozeer begrijpelijk als wel leerzaam: ze bewijst dat de dichter hier niet een tekst als model kiest maar de bij die tekst behorende melodie, in dit geval de vermeende.
Lit.: Van Duyse, I nr. 127. |
|