Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
I: 217Stemme: O Keyserlijcke vrouw! verheven en ontsien, &c. Melodie naar Pers (c. 1630), p. 102.
Bij Bredero ook voor: a Goddin o Venus schoon verwect in mijns Liefs hert (I: 442); b Goddinne die de naam van 't schip-rijck Eylant voert (I: 463); c Ick hadde noyt gevoelt in mijn voorleden wylen (I: 241); d O Keyserlijcke Vrouw, verheven en ontsien (I: 297); e Wat baat u de voochdy van Landen en van Steen (I: 385).
| |
[pagina 107]
| |
Deze melodie is in de 17de eeuw algemeen bekend geweest, o.a. onder de naam ‘Engelse min’, maar evenmin als de voorafgaande melodie (20) heb ik deze in Engelse bronnen kunnen terugvindenGa naar voetnoot1. Opnieuw gebruikt Bredero hier een eigen lied als wijsaanduiding (vgl. hiervóór p. 27). Het aangehaalde ‘O Keyserlijcke vrouw’ draagt evenals vier van de vijf andere liederen als wijsaanduiding: ‘Als ick uyt wandelen gae [door menig schoon prieel]’. We kennen geen volledige tekst van dit lied, het komt alleen als wijsaanduiding voor en wel in Apollo 1615, p. 67; Schadt-kiste 1621, p. 76; Venus Minne-gifjens (1622), f. 14r; Amst. Pegasus 1627, p. 22; Amst. Doele-vreught 1627, p. 6; Pers (c. 1630; hier afgedrukt); Holl. Nachtegaeltien 1633, I p. 226 en 320, en vele latere bronnen. Bij het lied ‘Goddin o Venus schoon’ geeft Bredero als wijs: ‘Nu leef ick in't verdriet’, waarmee dezelfde melodie bedoeld wordt. Waarom hij die op meer dan één manier aanduidt, heb ik hiervóór op p. 25v en hierna bij nr. 50 proberen te verklaren. De tekst van dit lied is alleen bewaard gebleven op een plano (Den Haag, KB: 1700 D 1:43; aldaar gedateerd c. 1600): Een nieu Liedeken
Op de wijse: Vande Engelsche Min. Nu leef ick int verdriet,
In swaer doleur en pijn
Mijn Lief en weet ic niet,
Eylaes waer machse zijn,
Wist ickse waer gesont
Ick verblijde my so seer,
Och comt, och comt, och comt,
By my schoon lief haest weer,
(8 str.)
Ook dit lied komt vaak als wijsaanduiding voor, o.a. in Wellens 1617, p. 163 (voor Starters ‘O overschoone vrou’; ook in Starter 1621, p. 29); Grote Korenbloem 1620, f. 79r; Schadt-kiste 1621, p. 114 en 129; Venus Minne-gifjens (1622), f. 27v; Camphuysen 1624, p. 31 en 170 (met andere melodie); Valerius 1626, p. 157 (voor ‘Geluckig is het Land’, met mel.); Pers (c. 1630), p. 36 en 95; Stalpert 1631, p. 230 (met mel.); Holl. Nachtegaeltien 1633, I p. 82 en 334; Stalpert 1635, p. 813 en 954. Ook de ‘Engelse min’ doet in veel liedboeken dienst als wijsaanduiding. | |
[pagina 108]
| |
Onder deze en diverse andere namen blijft de melodie tot in de 18de eeuw geliefd. Bredero's zes liederen zijn alle geschreven in alexandrijnen met mannelijk paar-rijm, uitgezonderd ‘Ic hadde noyt gevoelt’, waarvan de eerste regels vrouwelijk eindigenGa naar voetnoot1. Binnenrijm gebruikt Bredero in de eerste regels van ‘Goddin o Venus schoon’; dat is het enige lied op de wijze van ‘Nu leef ick in't verdriet’, dat acht korte regels heeft. Meer systeem is er in de liederen niet te ontdekken, evenmin als in de talrijke andere contrafacten naar de twee liederen. De strofen variëren van vier lange regels (al dan niet met binnenrijm) tot acht korte en, als tussenvorm, vier korte en twee lange of omgekeerd. Wel heb ik de indruk - en de bronnen schijnen dat te bevestigen - dat de 6/4 melodie die hier is afgedrukt, door haar snellere verloop vooral van toepassing is op lange versregels, terwijl de [?] melodie van Valerius kortademiger is en eerder aanleiding zal geven tot korte regels. Om die reden is hier de eerste vorm gekozenGa naar voetnoot2. Ook de woordherhalingen die Bredero schrijft in de laatste regel van elke strofe van ‘O Keyserlijcke vrou’, en in mindere mate ook in ‘Goddin o Venus schoon’, zijn met deze 6/4 melodie beter af dan met de recht-toe recht-aan versie van Valerius. Die herhalingen hebben deze liederen trouwens gemeen met veel andere contrafacten, ongeacht hun model en vorm. Van de zes liederen op deze melodie bracht ‘Wat baat u de voochdy’ het tot wijsaanduiding voor een lied van B. van Hemert in Minne-plicht 1626, f. N1v. | |
[pagina 109]
| |
|