Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
I: 199Stemme: Tobias tot sterven gheneghen, &c. Melodie naar Theodotus 1631, p. 395.
| |
[pagina 97]
| |
Weten we zo goed als niets over herkomst en levensloop van deze melodie, de door Bredero aangehaalde tekst is gelukkig wel thuis te brengen: Carel van Manders berijming van het apocriefe bijbelboek Tobias, hoofdstuk 4, een lied dat vooral in doopsgezinde kringen zeer geliefd is geweestGa naar voetnoot1. De oudste mij bekende bron is Veelderhande Liedekens 1593, II p. 85: Een nieu Liedt, nae de wyse:
Venus der minnen Goddinne, etc. Tobias om sterven gheneghen,
Riep zijnen Soon, en sprack daer teghen,
Mijn kindt// bemint
Hoort met accoorden,
Alle mijn woorden. (19 str., getekend: Een is noodich)
Het lied werd herdrukt in het eveneens doopsgezinde Sommighe Liedekens 1599, p. 122, uiteraard in Van Manders Gulden Harpe 1620, I p. 553 (eerste druk: 1605), op een ongedateerd plano (Den Haag, KB: 1700 D 1:38), en verdwaalde zelfs in Nieu Amoureus Lb. 1605, p. 111 (= 119). Als wijsaanduiding wordt het lied genoemd in de doopsgezinde liedboeken Nieu Gheest. Lb. 1607, p. 66; Clock 1625, I nrs. 30, 143, 204, 242, 345, 347, 383 en 399; Fortuyn 1626, p. 218, 606 en 648; Gheest. Bloem-hofken 1627, p. 350, 421 en 643; verder in Stalpert 1635, p. 345 en 1176, en enkele latere, weer doopsgezinde, bronnen - bij elkaar een aanzienlijke oogst. Een eenvoudige klavierbewerking met Van Manders liedbegin als opschrift geeft het hs. Susanne van Soldt 1599 (ed. 1961), nr. 20. Deze bewerking en de hier afgedrukte melodie zijn al met al de enige bekende optekeningen. Van het door Van Mander aangehaalde ‘Venus der minnen Goddinne’ is niets méér bekend dan dat het behalve bij Theodotus nog als wijsaanduiding voorkomt in hs. Liefd' es't fondament (1561-1628), III f. 32r; hs. Buytevest (c. 1600), f. 78v; Nic. Janssens 1605, p. 34 en 37, en Const-thoonende Juweel 1607, f. G2v. De bronnen suggereren dat de melodie buiten de doopsgezinde liedboeken (met Van Manders lied) en een drietal notoire rederijkersbundels (met ‘Venus ...’) in Noord-Nederland nauwelijks courant was - beide repertoires hebben trouwens in dit opzicht méér gemeen, maar dat verdient nader onderzoek. Het is niet ondenkbaar dat de melodie van Zuidnederlandse herkomst is: er zijn drie katholieke bronnen met een overwegend zuidelijk repertoire en in Antwerpen gedrukt, Van Mander kwam uit Vlaanderen naar Holland en de ouders van Susanne van Soldt | |
[pagina 98]
| |
waren uitgeweken Antwerpse patriciërs. Het hs. dat haar naam draagt, is waarschijnlijk niet in 1599 in Londen geschreven, maar 20-30 jaar eerder in de Nederlanden (Vlaanderen? Vgl. Curtis, p. Xvv). Maar op muzikale gronden is de herkomst niet vast te stellen. Hoogstens kan men zeggen dat de melodie in de Vlaamse liedboeken niet misstaat, vooral vanwege het ritmisch soepele reciteren, een soort vertellen, dat we b.v. terugvinden in de melodieën bij de liederen nr. 15 en 33, beide uit Prieel 1614. Maar anders dan die twee liederen schrijft Bredero hier een lied in vrijwel congruente strofen en regelmatige versbouw. In de meeste andere contrafacten naar Van Mander is dat niet anders. De melodie geeft daar toch geen enkele aanleiding toe en bovendien lijkt ze, hoewel naadloos passend, eerder uit te nodigen tot een soort sapphische strofe (aabb - 4'4'4'2') dan tot deze gedetailleerdere vorm. Misschien is de muziek hier toch niet meer dan een papieren ‘stemme’ geweest. | |
[pagina 99]
| |
|