Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
I: 145Stemme: Datmen een reys van drincken spraeck, &c. Melodie naar Valerius 1626, p. 198.
| |
[pagina 87]
| |
Niet zonder reden noemt Valerius deze melodie Engels. Baskervill, p. 363, wijst met vrij grote stelligheid op een Engelse morris-dans uit de 16de eeuw onder de naam ‘Woodycock’Ga naar voetnoot1, Simpson, p. 796v, noemt als oudste bron van de melodie een klavierbewerking van Giles Farnaby (c. 1560-c. 1620) en voorts enkele latere Engelse zettingen. Toch schijnt de melodie in Nederland bekender te zijn geweest dan in Engeland, o.a. dank zij de bijzonder populair geworden, hier ook door Bredero aangehaalde tekst van Starter. De oudste bron van de tekst ‘Datmen eens van drincken spraeck’ is de tegen Starters wens gepubliceerde voorganger van de Friesche Lust-hof, het Lust-hoofken (c. 1620), f. 66v: ‘Op de wyse: Ick heb so men'gen droevigen tre, &c.’ Van dit lied is verder niets bekend. In de officiële uitgave van de Lust-hof (Starter 1621, p. 99) ontbreekt een wijsaanduiding, maar is in ruil een melodie mee afgedrukt. De eerste strofe luidt: Drinck-Liedeken.
Datmen eens van drincken spraeck,
Sou dat syn so vreemden saeck?
Ick denck wel neen, of 't so gevil,
Want al de glasen staen hier stil. (11 str.)
Al spoedig komt dit lied ook als wijsaanduiding voor, bij Starter zelf (p. 121), BrederoGa naar voetnoot2, Valerius en in latere bronnen. Nog een eeuw later wordt de tekst herdrukt in Dordr. Helikon 1719, p. 15. Een tweede wijsaanduiding, ‘Amarilletje mijn vriendin’, waarmee dezelfde melodie wordt bedoeld, vinden we in Venus Minnegifjens (1622), f. 10v en 18v; Minne-plicht 1626, f. 13v (voor Hoofts ‘Klaere wat heefter uw hartje verlept’; vgl. Leendertz-Stoett, I p. 179, en Geraedts-Kazemier, nr. 18, met muz.); Stalpert 1631, p. 224, en latere bronnen. Farnaby's variaties over ‘Wooddy-Cock’ zijn te vinden in Fitzwilliam Virginal Book (begin 17de e.; ed. 1899), II p. 138. Bredero's lied werd al gauw bekend genoeg om zelf als wijsaanduiding te kunnen optreden, nl. in Lust-hoofken (c. 1620), f. 86v (voor een lied van A. vanden Bergh) en in Lust-prieelken 1624, I p. 85 en II p. 100.
Lit.: Van Duyse, II nr. 312; Simpson, p. 796v. |
|