Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
I: 141Stemme: Ick heb de groene straten, &c. Melodie naar Prieel 1614, p. 5.
Bij Bredero ook bruikbaar voor: O on-eenighe sinnen (I: 139)
| |
[pagina 84]
| |
Er is ondanks de slepende discussie over de herziening van het begrip niet veel moed voor nodig, het hier aangehaalde lied ‘Ick heb de groene straten’ een volkslied te noemenGa naar voetnoot1. Vrijwel zonder steun van schriftelijke bronnen heeft dit lied, voor het eerst aantoonbaar omstreeks 1600 maar zeker ouder, zich tot op heden in de mondelinge overlevering gehandhaafdGa naar voetnoot2. Alleen de melodie is nu een andere, al blijkt daarover ook in de 17de eeuw al onzekerheid te hebben bestaan - voorzover het gelijktijdig optreden van meer dan één melodie in die tijd ooit tot ‘onzekerheid’ zou kunnen leiden. Het oudste levensteken van ons lied is een wijsaanduiding ‘Ick heb die groene strate ...’ in Veelderhande Schriftuerlicke nieuwe liedekens, Haarlem 1598, p. 436Ga naar voetnoot3. De eerste twee strofen vormen de opening van een lied in hs. Buytevest (c. 1600), f. 108r, dat is samengesteld uit diverse liedfragmenten:
Alst begint
Ick heb die groene straete
Soe dickmaels ten ende gegaen, Ick
Dat Ick myn liefie moet laeten
Dat hebben myn vrienden gedaen
De wijsaanduiding ‘Alst begint’ spreekt hier wel voor zichzelf: het was kennelijk een bekend lied. Verder wordt het lied aangehaald in Nieu Gheest. Lb. 1607, p. 22; Schalmye 1614, p. 164 en 501; Clock 1625, I nr. 33 en 193; Gheest. Lust-hoofken 1632, p. 136, en vele latere bronnen. De sociale ‘ligging’ van het lied is blijkbaar zeer ruim: de eerste strofe verschijnt, gezongen door twee dronken boeren, in de klucht Overijselsche Boerevrijagië, Amsterdam 1641 (opnieuw uitgegeven in Van Vloten, II p. 231-242; 232). Een volledige tekst wordt pas tegen het eind van de 18de eeuw in liedboeken aangetroffen. De hier afgedrukte melodie is waarschijnlijk één van de vele waarop het lied is gezongen. Ze gaat in Prieel 1614, waaraan ze werd ontleend, samen met de wijs-aanduiding ‘Soo diep in die groen-heyden’, maar dit lied komt in hetzelfde liedboek, p. 168 resp. 27, met een heel andere melodie voor (corrupt bij Van Duyse, | |
[pagina 85]
| |
III nr. 656). Ook latere bronnen geven de melodie in dezelfde context, zo b.v. Gheest. Paradiisken 1619, I p. 17 en 21, VI p. 33 (mel.-incipits), en Stalpert 1635, p. 760. Alleen in Theodotus 1621, p. 628, staat onze melodie met de wijsaanduiding ‘Ick heb de groene straten’; verder wordt de relatie nog bevestigd in Gheest. Lust-hoofken 1632, p. 19. Van de luitbewerking in hs. Thysius (na 1590), f. 358v (ed. Land nr. 35) komt alleen de tweede helft overeen met ons lied. Met de wijsaanduiding ‘Van een soo loosen boerman’ bij ‘O on-eenighe sinnen’ bedoelt Bredero zonder twijfel de ballade, gedrukt in Dubbelt verbetert Amst. lb. (z.j.), p. 67 (verloren, geciteerd naar afschrift): Van een loosen Boerman.
Hey wie wil hooren singen
Van vreughde dats een nieu Liet,
Van een soo loosen Boerman,
Die sijn Vroutjen in dolen liet. (9 str.)
Het lied komt ook voor in Haerl. Oudt Lb. (c. 1650), p. 71, eveneens zonder melodie of wijsaanduiding. Er zijn geen aanwijzingen dat de melodie dezelfde zou moeten zijn als de hier afgedrukte. Alleen het feit dat Bredero's beide liederen een identieke strofevorm hebben en toevallig in het Groot Lied-boeck naast elkaar staan, kan een aanleiding zijn ze op dezelfde melodie te zingen.
Lit.: Van Duyse, I nr. 111. |
|