Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
I: 50Stemme: Si c'est pour mon pucellage. Melodie naar Valerius 1626, p. 94.
Bij Bredero ook voor: Wilt aanschouwen met medoogen (I: 177).
| |
[pagina 51]
| |
‘Courante Si c'est pour mon pucellage’ heet deze melodie bij Valerius en elders, en dat betekent dat we hier te maken hebben met één van de meest populaire dans-typen van de 17de eeuw. Omstreeks het midden van de 16de eeuw in Frankrijk opgekomen, heeft de courante zich zeer snel over geheel West-Europa, Engeland, Italië en Polen verbreid en zich een vaste plaats veroverd in de instrumentale danssuite, om pas omstreeks 1750 weer te verdwijnen. Het tempo van de courante is in Bredero's tijd snel tot zeer snel, ‘auff einen gar geschwinden Tact’, zegt het voorwoord van Praetorius 1612 (ed. 1929), p. XIII, een werk dat niet minder dan 163 zettingen van overwegend Franse courantes bevat, een bevoegde bron dus. De herkomst van tekst en melodie is onbekend. Zij horen thuis in het immense repertoire van airs et ballets de cour dat in deze tijd in Frankrijk gangbaar is. Het lied komt voor het eerst voor in de afdeling ‘Airs de Court’ van Besard 1603, f. 68r, in een zetting voor zangstem en luit; de eerste van de vijf strofen luidt: Si c'est pour mon pucellage
Que vous me faites l'amour
Ie le promis l'autre jour
À vn garçon de village
Vous n'y perdes que voz pas
Galland vous ne l'aures pas.
Gezien de explosieve wijze waarop de melodie zich in ons land manifesteert, zal zij niet lang voor de vroegste Nederlandse vermelding ingevoerd zijn, dat is in Bloem-hof 1608, waar ze vier keer als wijsaanduiding voorkomt, p. 5, 8, 61 (= 70) en bovendien op p. 23 (= 27) maar daar ten onrechte. Vanaf dit moment wordt het lied in vrijwel ieder liedboek aangehaald, o.a. in hs. Verhee 1609, p. 143; Bloem-hof 1610, p. 35 en 29 (voor Hoofts ‘Als Jan Sybrech sou belesen’; met muziek bij Geraedts-Kazemier, nr. 8); Wellens 1612, p. 44, 60 en 122; Cupido's Lusthof (1613), p. 10, 74 (= 73) en 122 (= 121); Apollo 1615, p. 53 (voor dit lied van Bredero); Wellens 1617, p. 160; Gheest. Paradiisken 1619, VI p. 37 (met mel.-incipit), en legio latere bronnen. De oudst bekende volledige melodie staat in Prieel 1609, p. 199, voor ‘Waer u liefde alsoo pure’; voorts in Pieuse Alouette 1621, p. 145 (= 135), en Van Haeften 1622, p. 80-81. Baron 1651, p. 119, schrijft de melodie voor bij Bredero's ‘Fytje Floris’, maar waarschijnlijk ten onrechte (vgl. hierna p. 63). De melodie is lange tijd bijzonder populair gebleven, vaak aangeduid met de beginregels van nieuwe contrafacten, o.a. ‘Lieve Dochter(s) vol van jeuchde’ en Camphuysens ‘Elk heeft zyn byzonder dryven’. Ongecompliceerd als ze is, heeft ze ook geringere talenten zelden voor problemen gesteld.
Lit.: Jansen, nr. 13. |
|