Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Melodieën | |
[pagina 46]
| |
I: 47Stemme: 't Waren twee Gebroeders stout, &c. Melodie naar De Coster 1614, p. 76.
Bij Bredero ook voor: Wat baat my den dranc (I: 341)
| |
[pagina 47]
| |
Geen ander lied van Bredero zou zo veel weerklank vinden als dit, een ‘Lied im Volkston’ bijna, zij het enigszins anders van ‘Ton’ dan de latere filosofen van het genre zouden voorstaan. Tengnagel rekende het lied, èn Bredero's ‘Marten Aepjes’, tot de ‘wyzen van de rechte ouwe snee, die nog daeglix vreugde baeren’ (1640)Ga naar voetnoot1. Tot ver in de 18de eeuw vinden we het lied terug in populaire liedboeken, op een liedblad en in een pamflet, en wordt het aangehaald als wijsaanduiding voor nieuwe contrafacten. De oudst bekende bron van het aangehaalde lied is het hs. Buytevest (c. 1600), f. 96r. De eerste strofe:
Op de wijse alst begint
Het waere twee gebroeders
Stout en seer faeliant
Den eene was een seeman
De andere beidet lant
En sij waeren bey sooe stranck
Die seeman die Koeser
nae sin voerstant
Die see al voer dat lant.
De wijsaanduiding ‘alst begint’ kan betekenen dat het lied een contrafact was naar een ouder lied met gelijkluidende aanhef, maar ook dat het lied zelf bekend genoeg was om zijn ‘eigen’ melodie te voeren. Waarschijnlijk is dit laatste hier het geval, want nog eind 17de eeuw vinden we het lied terug in een Tafel-spel, nu met zijn vermoedelijk oorspronkelijke wijsaanduiding: ‘Ick wou dat ick waer een wilde Swaen, & c.’Ga naar voetnoot2. Door deze late bron kon de hier afgedrukte melodie worden geïdentificeerd als de door Bredero bedoelde. ‘Het waere twee gebroeders’ heeft een vrij grote bekendheid genoten, want we vinden het lied als wijsaanduiding aangehaald in o.a. Schadt-kiste 1621, p. 202; Gheest. Bloem-hojken 1627, p. 694; Stalpert 1635, p. 871, en elders. Intussen begint echter Bredero's nieuwe lied het oudere te verdringen. Hijzelf opent de rij door ‘Arent Pieter Gysen’ als wijsaanduiding mee te geven aan ‘Wat baat my den dranc’Ga naar voetnoot3. Na hem worden Arent en | |
[pagina 48]
| |
zijn maats aangehaald in een reeks van liedboeken, o.a. Zeeusche Nachtegael 1623, IV p. 75; Plater 1624, f. †† 8v; Holl Nachtegaeltien 1633, II p. 92; Baron 1651, p. 100; Ital. Quacksalver 1694, p. 80, voor een ‘Boere Bruylofts-liedt’ dat van sfeer een getrouwe kopie is naar Bredero; tal van latere bronnen tot diep in de 18de eeuw. Het gehele lied werd herdrukt in o.a. Amst. Minne-beeckie 1645, p. 399; Utr. Zang-prieeltjen 1649, I p. 318; Haerl. Oudt Lb. (c. 1650), p. 103Ga naar voetnoot1; het bijzonder populaire Thirsis Minnewit (c. 1740), II p. 56, en als liedblad in de Coll. Nijhoff (c. 1700), p. 728. Een afwijkende versie komt voor in een van de pamfletten die het licht zagen n.a.v. Asselijns satirisch blijspel Jan Claaz (1682)Ga naar voetnoot2. Een tweede versie van de melodie komt bij De Coster voor op p. 198. Vergelijking van beide bevestigt nog eens hoe variabel een melodie kan zijn zelfs in de handen van één dichter en in één en dezelfde bron. Een derde en vierde versie, onder de naam ‘Arent Pieter Gijsen’ en in een latere, instrumentale stijl, vinden we in Boerenlieties (c. 1700), II p. 4 nr. 97 van de uitgave-Roger, en II p. 5 nr. 103 in die van MortierGa naar voetnoot3. | |
[pagina 49]
| |
|