Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Nieuw-Jaar-Lieden 1618 |
Liedt-boeck 1644 |
8 swangh're |
swanghere |
swangh're |
25 oudt |
oud' |
oudt |
32 swerte |
swarte |
swerte |
44 self in tot Godt |
tot self in Godt |
tot self in Godt |
71 u |
uw |
u |
- kenspreuk |
naam en kenspreuk |
- |
In de editie-1618 heeft de dubbele oo in negen gevallen foneemtekens overeenkomstig het voorschrift van Spiegel; deze ontbreken in de andere uitgaven.
1 De Tijdt is oudt: Deze woorden hebben geen andere strekking dan: het is lang geleden. De dichter brengt de lezer dus onmiddellijk naar een vroegere eeuw.
3 De Werelt was beschreven: Ontlening aan Luk. 2: 1: Ende het geschiede, dat in die daghen daer een ghebodt wt ginck van den Keyser Augusto, dat de gheheele Werelt beschreuen soude worden.
10 De huysen waren soo beset: Ontlening aan Luk. 2: 7: Ende sy baerde haren eerstgeboren Sone, ende wandt hem in doecken, ende leyde hem neder in de kribbe, om dat daer gheen plaetse en was voor hen in de herberghe.
25 Als in een oudt verlaten schuur: Het woord schuur of stal komt in het geboorteverhaal noch bij Matt. noch bij Luk. voor, alleen het woord kribbe. Maar in de beeldende kunst en ook in kerstliederen was de stal met os en ezel een traditioneel gegeven.
32 De swerte herders op het veldt: In het evangelie (Luk. 2: 8-16) komt het woord swert of donker of bruin niet voor; wat Bredero er precies mee bedoelt, is onzeker: het kan slaan op de huidskleur, op het haar, op de kleding, en eventueel op de duisternis van de nacht, dus: in het donker liggende. Misschien verdient deze laatste opvatting de voorkeur.
34 Met yver: Het woord yver, in 1618 tweemaal (vs. 34 en vs. 67), in 1622 alleen in vs. 34 in afwijkend lettertype gezet, is een toespeling op de zinspreuk van de Nederduytsche Academie, evenals in vs. 70 het woord Bijtjen. Het blazoen van de Academie was een bijenkorf, met het woord yver en de latijnse spreuk Fervet opus. Door zowel het woord yver als het woord Bijtjen gemarkeerd te doen drukken is de relatie van dit lied met de Academie volstrekt duidelijk, en daarmee tevens de tijd van ontstaan: 1617.
35 Ghelijck als oock de Wyse deen: Ontlening aan Matt. 2: 1-11, speciaal 11: Ende in het huys comende, vonden sy dat kindeken met Maria zijn Moeder, ende nederuallende aanbadent: Ende hare schatten opghedaen hebbende, offerden sy hem gauen, Gout, ende Wieroock, ende Myrrhe.