CXCV Liedeken
I: 614-616
Moraliserend en polemiserend gedicht met rederijkerstrekken over het verschil tussen weten dat hovaardig maakt, en wijsheid die in goede werken God zoekt.
Beginregel: Het weten en wijs syn, sou my in alle delen//seer veel verschelen,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 III: 56; Kalff 1890: 562-563; Knuttel 1929: 262-263; Van Rijnbach 1944: 336-337.
Omvang: 28 verzen, zeven strofen van 4 regels.
Versvorm: Versregels van meestal 18 syllaben met zes heffingen in de vzn. 1, 2 en 4, en van 11 syllaben met jambisch metrum in vs. 3.
Rijmschema: (a) a (a) a (b) c (b) (b) c.
Melodie: Matter 1979, blz. 234.
8 Al wen van ick en mijn: al wordt als het onszelf betreft. (+)
9 harsen-kunt: Zie voor kunde WNT VIII, eerste stuk, kolom 539: kennis, bekwaamheid. Door toevoeging van het woord harsen geeft Bredero aan, dat het hier om kille redeneringen gaat van strikt verstandelijke aard.
16 Daer d'ander 't vollick laet: De tegenstelling tussen d'ander en 't vollick loopt parallel aan die tussen verwaende lien en slechte leecken in vs. 13. Om die reden kan men d'ander opvatten als een direkte verwijzing naar verwaende lien.
17 schoolsche twisten: In dit bijv. naamwoord kunnen twee begrippen meespelen: het feit dat die twisten vaak hun heftigste vorm aannamen binnen scholen