CXCIII Liedeken
I: 607-610
Kritisch-moraliserend lied tegen eerzucht, gelddorst en familietrots, met in de laatste vier strofen een meer persoonlijke toon.
Beginregel: O ghy neus-wyse hoop! ghy nau gesette lieden,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621:206-211; Groot Lied-boeck 1622 III: 53-54 (foutief genummerd 53-44), met illustratie; Liedt-boeck 1644: 34-35- Liedt-boeck 1677: 40-41; Kalff 1890: 558-560; Knuttel 1929: 277-278; Van Rijnbach 1944: 331-333.
Omvang: 52 vezen, dertien strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur, uitgezonderd in de vzn. 6 en 34; omzettingen in de vzn. 4, 5, 12, 32 en 51.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 215.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh LB. 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
2 verheft, en binnenste |
verheeft, en binnenste |
verheft, en 't binnenste |
6 vromst |
vroomst |
vroomst |
7 Bastart |
Bastaert |
Bastaert |
20 voor-plaets |
voor-plaats |
voor plaats |
21 wape |
wapen |
wapen |
25 van neven |
na-neven |
na-neven |
42 gril-hertigh |
grilhartich |
gril-hartigh |
45 heeft |
gheeft |
gheeft |
49 in |
in |
en |
51 noch |
noch |
maer |
19 noch voeren: eens, ooit nog brengen.
23 De deugd maeckt edele lien: Deze zegswijze is afkomstig uit de klassieke literatuur: Virtus nobilitat; Bredero kan haar gekend hebben uit Hoofts Granida, vs- 1132: De deucht maeckt eedel (ed.-Stoett II, blz. 186) en gebruikt haar ook in zijn Lucelle, vs. 1534 en vs. 2220-2221 (ed.-Zaalberg, Culemborg 1972; blz. 136, 169).
25 saet: nakomelingschap, bloedverwantschap.
30 en smalt syn aensicht af: Zie WNT I, kolom 1449: een lang en zuur gezicht trekken, uit spijt of wrevel. Met enkel dit vs. van Bredero als bewijsplaats.
44 strengelijck verpeent: met strenge straf bedreigt.
45 Om dats' uyt minne heeft haer minder enz.: Door de klankgelijkheid van minne, minder en mint (vs. 46) - bijna een middenrijm - krijgt het woord