CXCII Liedeken
I: 605-606
Vroom lied over de tweevoudige strijd van de christen-ridder, eerst tegen de woeste gedachten in zichzelf, dan tegen de wereld en de liefde. Vgl. ook lied CLXXIV.
Beginregel: Wat wissel van leven, wat grooter strijt
Vindplaatsen: Stommen Ridder 1619, vs. 940-969; Groot Lied-boeck 1622 III: 52; Liedt-boeck 1644: 46; Liedt-boeck 1677: 51; Kalff 1890: alleen in Stommen Ridder; Knuttel 1929: idem; Van Rijnbach 1944: 330-331.
Omvang: 30 verzen, zes strofen van 5 regels.
Versvorm: vierheffingsmetrum, meestal jambisch, in de vzn. 1, 2 en 4; drie heffingen in de vzn. 3 en 5.
Rijmschema: a a b a b; in de eerste strofe heeft vs. 4 een weesrijm c.
Melodie: Matter 1979, blz. 33, 39, 88, 90.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Stommen Ridder 1619 |
Liedt-boeck 1644 |
20 beyd |
bey |
beyd |
- Liedeken: In Stommen Ridder is dit lied het Choor aan het slot van het tweede bedrijf.
19 De liefde doet oock enz.: Bedoeld is de verleidelijke aardse liefde, die evenals de Wereld (vs. 14) de mens van de deugdzame weg poogt af te lokken. (+)
21 Elck doet zijn best enz.: Gezien het woord beyd (vs. 20) wijst Elck terug naar de Wereld en De liefde, de twee verleidingen van buitenaf, na de woeste gedachten (vs. 10) van binnen-uit.
22 Beknopt: In Stommen Ridder (ed.-Kruyskamp, Culemborg 1973) blz. 110, wordt vs. 961 voorzien van de verklaring: zonder veel woorden. In I: 606 staat: snel, of alles bijeen (?). Het WNT II, kolom 1613, meent: ‘Zóó dat alles bijeenkomt, alles te zamen; thans verouderd’, en geeft dan dit vs. van Bredero als enige bewijsplaats. Dit laatste feit maakt de interpretatie uiteraard wel minder zeker. Toch kan men het slot van dit lied als een argument ten gunste van déze opvatting beschouwen.