CLXXXIX Aendachtigh Liedt
I: 596-597
Eenvoudig vroom lied over het tekortschieten van de hebzuchtige mens in dankbaarheid jegens God.
Beginregel: T'sonnetje steeckt zijn hoofjen op,
Vindplaatsen: Stommen Ridder 1619, vs. 37-76; Groot Lied-boeck 1622 III: 45; Liedt-boeck 1644: 46; Liedt-boeck 1677: 50-51; Kalff 1890: alleen in Stommen Ridder; Knuttel 1929: idem; Van Rijnbach 1944: 324.
Omvang: 48 verzen, acht strofen van 6 regels; in Stommen Ridder zijn de vzn. 3 en 4 van elke strofe op éen regel afgedrukt, zodat de strofen daar uit 5 regels bestaan. Zie ed.-Kruyskamp, Culemborg 1973, blz. 63-64.
Versvorm: vierheffingsmetrum in de vzn. 1, 2, 5 en 6; twee trocheeën in vs. 3 en 4.
Rijmschema: a a b b c c. In de tweede, vijfde, zesde en achtste strofe komt in de voorlaatste regel nog een binnenrijm (b) voor.
Melodie: Matter 1979, blz. 40, 48, 244-246.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Stommen Ridder 1619 |
Liedt-boeck 1644 |
1 T'sonnetje |
Het Zonnitje |
T sonnetje |
2 beslaet |
bestraalt |
beslaet |
7 Beeckje |
boomtje |
Beeckje |
9 de tackjes |
zijn tackjes |
de tackjes |
17 vergancklyck |
en 't helsche |
vergancklijck |
18 doch |
toch |
doch |
24 vernoegen |
vernoeghen |
verswegen |
33 Menschjes... ellick |
Menscheltjes... elck |
Menschejes... ellick |
36 voor |
van |
voor |
37 so slecht |
zijn zoo slecht |
soo slecht |
44 't Onvernuftigh |
Het onvernuftich |
't Onvernuftige |
- Aendachtigh Liedt: In Stommen Ridder wordt het lied gezongen door twee Turcksche Jagerinnetjes. Het valt niet te beslissen, of dit lied van het begin af tot het spel heeft behoord, of dat het in de zomer van 1618 toen Bredero Stommen Ridder voltooide, er door hem in is opgenomen. Gezien de varianten zijn er in elk geval twee verschillende handschriften geweest.
1 T'sonnetje steeckt zijn hoofjen op: Het lied begint al met twee verkleinwoorden en bevat verderop nog zo'n kleine twintig. Het is een taalgebruik dat men eerder aantreft bij piëtistische christenen dan bij Turcksche Jagerinnetjes.
7 't Vochtige Beeckje blinckt verciert: Deze hele strofe is mede geïnspireerd door Hoofts Granida, vs. 39-80 (ed.-Stoett II, blz. 154-155). Ofschoon de eerste druk