CLXXXVII Camer-Liedt
I: 591-593
Feestlied bij een visdiner van de rederijkerskamer d'Eglantier. Gezien de sinds 1615 bestaande moeilijkheden in deze Kamer kan het lied niet later geschreven zijn dan 1614.
Beginregel: O ghy Geesten kloeck van sinnen,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 III: 43-44; Liedt-boeck 1644: 55; Liedt-boeck 1677: 60-61; Kalff 1890: 551-553; Knuttel 1929: 397-399; Van Rijnbach 1944: 321-323.
Omvang: 80 verzen, acht strofen van 10 regels.
Versvorm: vierheffingsmetrum, overwegend trocheïsch in de vzn. 1-4, jambisch in de vzn 7 en 10; amfibrachisch met twee heffingen in de vzn. 5-6 en 8-9.
Rijmschema: a b a b c c d e e d.
Melodie: Matter 1979, blz. 38, 238-240.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Liedt-boeck 1644 |
71 Meesters |
Meesttrs |
2 In Liefd' Bloeyende vergaert: Uit de aanhef en ook uit de laatste strofe zou men kunnen opmaken dat de dichter zich persoonlijk tot de bijeengekomen feestgenoten richt, hetzij door zijn tekst voor te dragen hetzij door die te zingen. Om welk feest het gaat, is niet bekend.
13 Yets goets met vreughde te leeren: Het samengaan van het leerzame met het prettige was in de renaissance het hoofddoel van de poëzie. Men steunde daarbij op éen van de Epistolae van de romeinse dichter Horatius (65-27 v.C.). In deze brief, om de inhoud Ars poetica genoemd, schrijft hij: Omne tulit punctum qui miscuit utile dulci (vs. 343): Wie het nuttige met het aangename verenigt, behaalt alle punten (dus aller instemming). Al kende Bredero geen Latijn, dit advies is hem stellig bekend geweest.
16 Vermaecken, en stichten: Toespeling op de Ars Poetica van Horatius: Aut prodesse volunt aut delectare poetae (vs. 333): Of nuttig zijn, ofwel vermaken willen de dichters.
17 aendachtigen: vrome.
25 Die van y'le saecken: degene die van lege, onnozele dingen. Bredero verzet zich hier tegen de predikanten die hele betogen opzetten op basis van een onbelangrijke tekst. Tegenover hen staan de wysen (vs. 29) die zich tot echt christelijke overwegingen bepalen.
31 Vele dolle droncken wynen: Het tweede deel van dit lied is éen vermaning tot bescheidenheid, afkeer van overdaad en tevredenheid met wat God geeft.