CLXXXV Aendachtigh Liedt
I: 586-588
Moraliserend lied over de algemene zondigheid, overgaande in kritiek op de waanwijze godgeleerden die alle geheimenissen menen te hebben doorgrond, en eindigend in een bede om een zuiver en ootmoedig hart.
Beginregel: 't Gemeene volck en 't puyck
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 III: 39-40; Liedt-boeck 1644: 42-43; Liedt-boeck 1677: 46-47; Kalff 1890: 547-549; Knuttel 1929: 266-267; Van Rijnbach 1944: 318-319.
Omvang: 70 verzen, tien strofen van 7 regels.
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen; er zijn weinig omzettingen maar vrij veel overbetoningen.
Rijmschema: a b a a a a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 118.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck |
Liedt-boeck 1644 |
43 verdwaelsheyt |
verdwaesheydt |
15 Elck smeet uyt waen een God: Deze derde strofe met de herhaling van het woord Elck doet sterk denken aan lied CLXX.
25 Moeyt met geen Kercken-twist: Er zijn behalve dit vs. bij Bredero maar weinig toespelingen op de kerkelijke onenigheid in de jaren van het Bestand.
26 Verwaende sotheydt ist: Al wordt de lezer vermaand zich niet met de kerkelijke twisten in te laten, in dit vs. kiest Bredero openlijk partij tégen de alwetende theologen.
28 vernufteliseren: Het woord is waarschijnlijk ontleend aan Spiegel; zie ook lied LXVIII, vs. 12.
34 Fael-grepen: Ook dit woord is ontleend aan Spiegel; het werd behalve door Bredero ook door andere zeventiende-eeuwers gebruikt. Zie WNT III, derde stuk, kolom 4363.
40 Mensch: Daar de nadruk ligt op de menselijke beperktheid, doelt dit woord speciaal op hen die schrift-wijs (vs. 39) zijn.
45 Bidt, waeckt: Toespeling op Matt. 26: 41: Waeckt ende bidt, op dat ghy niet in versoeckinghe en coemt: Want de Geest is ghewillich, maer het vleesch is cranck. Ook Mark. 14: 38.