CLXXXIII Aendachtigh Liedt
I: 579-582
Lied in rederijkerstrant, gericht tegen de onverzadelijke geldzucht die ook het huwelijk dat daardoor tot stand komt, bederft.
Beginregel: Vermaledyden
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 III: 37-38; Liedt-boeck 1644: 40-41; Liedt-boeck 1677: 45; Kalff 1890: 543-545; Knuttel 1929: 87-89; Van Rijnbach 1944: 315-317.
Omvang: 84 verzen, zeven strofen van 12 regels.
Versvorm: overheersend jambisch metrum met twee heffingen in de vzn. 1-6, 9 en 10; éen in de vzn. 7 en 11; vierheffingsmetrum in de vzn. 8 en 12. Door het grote aantal omzettingen, vooral van de eerste jambe, heeft het lied een pathetische klank.
Rijmschema: a b a b c c d d c c d d.
Melodie: Matter 1979, blz. 42.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Liedt-boeck 1644 |
3 byden |
beyden |
3 Die nu dus byden: Een zó sterk enjambement als bij de overgang van vs. 3 naar vs. 4 is in hoge mate uitzonderlijk.
24 Dat dan noch 't geldt zijn Meesters gebiet: Binnen het zinsverband is het niet zeker dat dan noch de bet. heeft van: toch, nochtans; er bestaat immers geen tegenstelling, eerder een consequentie; vs. 23-24 betekent wschl.: En zo gebeurt het, dat dan het geld nog z'n meesters in z'n macht heeft. (+)
37 Fy onbedochte Gierige lien: De wijze waarop de dichter zich hier tot aangesproken personen richt alsook het actuele van de genoemde gebeurtenis (korts vs. 39) maakt het waarschijnlijk dat Bredero doelt op een huwelijk-om-geld waarvan bekend was dat het tegen de zin van het meisje door de ouders was doorgedreven.
69 Maer als dit weer Eens neemt zijn keer: Toespeling op Bredero's zinspreuk, hier als waarschuwing aangewend.
73 't Sijn ware Princen: De moraal van dit lied is niet polemisch maar positief: Vorstelijk en boven de wereld verheven is degene die zijn begeerten beperkt, rijkdom en pracht afwijst, en in spijs en drank de matigheid betracht. Het rederijkersrelict Prince komt in deze slotstrofe driemaal voor: zie de vzn. 73, 80 en 84.