2 Van 't swerelds valsch bedrogh: Gezien een aantal parallelle gevallen bij Bredero: het 's lands welvaren, het 's Hemels zoet, moet men ook hier 't beschouwen als het lidwoord het (bij bedrogh) en swerelds als een tweede naamval: des werelds. In modern Nederlands zou deze, als bijvoeglijke bepaling bij bedrogh, alleen daarná kunnen staan.
4 Wat dat de Wereld is, en waer sy in bestaet: Denkelijk werden er twee verschillende vragen gesteld, de eerste naar het wezen van de wereld, de tweede naar de karakteristieke eigenschappen daarvan.
6 op de vraegh: Blijkbaar is de vraag, zoals geformuleerd in vs. 4, aan de dichter - of aan verschillende dichters - ter beantwoording opgegeven; dat zal dan wel door een rederijkerskamer zijn gebeurd.
13 Dit wast dat Salomon: Koning Salomo wordt beschouwd als de auteur van het boek Spreuken. In deze vierde strofe tot en met de zevende maakt Bredero veelvuldig gebruik van alliteraties en assonanties; vooral die in vs. 28 zijn zeer nadrukkelijk.
15 Ydele ydelheyt: Ontlening aan Pred. 1: 2: Alle dinc is gantsch ijdel, sprac de Prediker, alle dinc is gantsch ijdel. Het Boek Prediker wordt ook aan Salomo toegeschreven; het is niet identiek aan het Boek Spreuken, maar volgt er in het Oude Testament op.
22 Sy steld ons duren tijdt, en voert ons in het wildt: Een periode van grote duurte heeft ook kwalijke morele gevolgen.