1 Wat raestu: Bredero gebruikt in dit lied veelvuldig het middelned. pers. vnw. voor de tweede persoon enkelv. du, bijna steeds enclitisch: raestu (vs. 1), klampstu (vs. 2), derfstu (vs. 13), wilstu (vs. 19), maar eveneens du bist (vs. 23). Ook ten aanzien van God gebruikt hij in vs. 37 dy. Zie Verdenius 1946, blz. 224-228.
7 Want de erf-leer: Volgens WNT III, derde stuk, kolom 4223, is erfleer enkel: leer die men van zijn ouders heeft overgenomen. Maar bij de voorbeelden van Vondel, Van Effen en Stijl ontbreekt dit vs. van Bredero; in hoeverre deze bij dit woord ook aan de leer van de erfzonde heeft gedacht, kan uiteraard niet worden uitgemaakt. Spiegel gebruikt het wél zo.
12 Veel nickers woest getuymel: De eenvoudigste verklaring zou zijn, nickers te zien als bijw. bepaling, maar WNT IX, kolom 2014, geeft van nickersch maar éen voorbeeld. Misschien moet men Veel nickers zien als bijv. bepaling bij woest getuymel, dus: het woeste gewoel van veel duiveltjes.
13 schim: schaduw die gij zijt, kleinerende aanduiding van de mens in het algemeen. (+)
14 ten ladder op: Toespeling op Gen. 28: 12-13: Ende hem droomde, ende siet, een leeder stondt op der aerden, die met den oppersten aen den Hemel raeckte, ende siet, de Engelen Gods clommen daer aen op ende neder. Ende de Heere stont bouen daer op, ende sprack: Ick ben de Heere Abrahams ws vaders Godt, ende Isaacx Godt, het Landt daer ghy op ligghet, wil ick v ende uwen zade gheuen.
28 En zijn verwende: van de infinitief verwennen; vgl. tegen-wenst en ontwennen (vs. 30). De betekenis is dan: een verkeerde gewenning gekregen hebbende. (+)
37 O Schep-Heer: quasi-etymologische vorm van Schepper.
38 Ick bid dat ghy mijn bidden leert: Toespeling op Luk. 11: 1: Heere, leert ons bidden.
59 Gods segen hier, en nae geniet: Het onderwerp bij geniet kan wel geen ander zijn dan die (vs. 55). De tegenstelling tussen hier en nae duidt op het aardse leven en het hiernamaals. Dus: Wel hem die op aarde Gods zegen geniet, en hierna door Gods genade de hemel.