CLXVI Liedt
I: 530-531
Stichtelijk redenerend lied over het bedrieglijke en vergankelijke leven in tegenstelling tot het ware eeuwige leven bij God.
Beginregel: Als 't oogh van mijn gemoed aendachtigh gaet aenschouwen
Vindplaatsen: Groot Lied-Boeck 1622 III: 8-9; Liedt-boeck 1644: 55-56; Kalff 1890: 514-515; Knuttel 1929: 197-198; Van Rijnbach 1944: 283-284.
Omvang: 36 verzen, negen strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur, uitgezonderd in de vzn. 18 en 20. Omzettingen van de eerste jambe in de vzn. 6, 9, 29 en 30, van de vierde jambe in vs. 6 en van de vijfde jambe in vs. 14; opmerkelijke overbetoningen in de vzn. 7, 9, 12, 14 en 15.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 215.
Varianten |
|
Groot lied-boeck 1622 |
Liedt-boeck 1644 |
23 alder |
al der |
De foutieve lezingen (vs. 31 in, vs. 33 genade-stralen) komen ook voor in 1644.
6 Grenst aen zijn laetste nacht: Ofschoon WNT V, kolom 676, inzake grenzen ook de bet. kent van ‘Niet ver van elkander afstaan’, gaat het daar steeds om abstracta, of om gewaarwordingen, gevoelens enz. De situatie bij Bredero is concreter: de mens bevindt zich altijd vlak naast de dood.
gaept na de laetste zucht: Terwijl het gewone taalgebruik spreekt van de laatste adem uitblazen, gaat het bij Bredero om het inademen.
7 het vvaen-schijn-leven derven: In dit samengekoppelde woord zijn de delen vvaen en schijn vrijwel synoniem. Er is dus verzwaring door pleonasme.
10 Zijn bellen: De vergelijking van het menselijke leven met een luchtbel komt in schilderkunst en poëzie veelvuldig voor. Zie De Jongh 1967, blz. 80-86.
15 Een schijn-ried: Tegen de voorzichtige interpretatie: ‘iets dat riet schijnt maar nóg minder kracht heeft (?) (I: 530) is bezwaar gemaakt door A.A. Monden (NTg, jrg. 71, blz. 306). Bij schijn-ried gaat het z.i. om riet dat er slechts schijnt te zijn, maar dat in werkelijkheid niet bestaat. Overwegende dat schijn spiegelbeeld zou kunnen betekenen, concludeert hij: ‘Het ware leven is dan het riet (het origineel), het leven dat de mens leidt (in het verband van dit lied misschien lijdt) ‘gestadich in zyn sterven’, is het spiegelbeeld, schyn-ried: spiegelbeeld van het riet in het wateroppervlak.’
Riet is echter algemeen bekend als zinnebeeld van iets dat broos, zwak en vergankelijk is. Van Mander is in dit opzicht duidelijk: ‘Het Riedt beteykent