CLXV Aendachtigh liedt
I: 527-529
Vroom lied van inkeer, vol eenvoudig Godsvertrouwen dat zich verre houdt van theologische haarkloverijen.
Beginregel: Die God in zijn gemoed
Vindplaatsen: Groot Lied-Boeck 1622 III: 7; Liedt-boeck 1644: 37-38; Liedt-boeck 1677: 42-43; Kalff 1890: 512-514; Knuttel 1929: 268; Van Rijnbach 1944: 282-283.
Omvang: 54 verzen, negen strofen van 6 regels.
Versvorm: overwegend jambisch metrum met drie heffingen.
Rijmschema: a a b c c b.
Melodie: Matter 1979, blz. 224.
Varianten: Liedt-boeck 1644: geen.
5 En wel doen: en dan wel te doen; samentrekking met Als (vs. 4).
8 aerdscher, droever Hel: De -r is geen vergrotende trap, maar de aanduiding van een genitief; deze is afhankelijk van Wat (vs. 7).
15 Met waerheyd: bijw. bep. bij beleven; in waarheid.
22 Ghy die: Ghy kan niet gericht zijn tot de lezer, het gaat in de vzn. 22-30 onmiskenbaar om de mens in het algemeen. De enig mogelijke conclusie is dan ook, dat er Hy zal moeten staan, en dat Die (vs. 28) betrekking heeft op déze, naar God luisterende mens. (+)
28 Die treckt noch kiest geen sy: Vgl. onze uitdrukking partij trekken.
31 Hoe salich is die man: De inzet van deze strofe herinnert aan die van verscheidene psalmen, bijv. 1, 32, 41 en 119.
33 't tempeltjen der eeren: Opmerkelijk is het verkleinwoord hier, en in Kerckjen (vs. 34). Men lette er voorts op dat eeren hier ná de deugden komt; zie vs. 29-30.
34 In 't Kerckjen gebout Van silver noch van gout: Toespeling op 1 Kor. 3: 11-13: Want niemant en can een ander fondament legghen, dan het ghene dat gheleyt is, welck is Jesus Christus. Ende ist dat yemant op dit fondament timmert, gout, silver, costelijcke steenen, hout, hoy, stoppelen: Eens yegelijck werck sal openbaer worden; enz.
37 Daer Godt vaeck selver set enz.: Toespeling op Deut. 6: 6: Ende dese woorden, die ick u heden ghebiede, sult ghy ter herten nemen.