CLVIII Nieuw Liedeken
I: 507-509
Afscheidslied van een schone maar afkerige amsterdamse geliefde, die echter met éen blik de droefheid van de minnaar zou kunnen verdrijven.
Beginregel: Als d'ooghen schoon,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-boecxken 1621: 172-177; Groot Lied-boeck 1622 II: 100-101; Liedt-boeck 1644: 26 en 32; Liedt-boeck 1677: 37-38; Kalff 1890: 498-500; Knuttel 1929: 85-86; Van Rijnbach 1944: 270-271.
Omvang: 72 verzen, negen strofen van 8 regels.
Versvorm: jambisch metrum met twee heffingen in de vzn. 1, 2, 5, 6 en 8, drie in de vzn. 2, 4 en 7. Vs. 6 is steeds de herhaling van vs. 5.
Rijmschema: a b a b a a b a.
Melodie: Matter 1979, blz. 43.
Varianten |
|
|
Groot Lied-b. 1622 |
Geestigh Lb. 1621 |
Liedt-b. 1644: 26 |
Idem: 32 |
3 Mijn |
My |
My |
Mijn |
20 godinnen |
godinnen |
Goddinnen |
godinnen |
39 aen |
an |
an |
aen |
42 overmoghen |
overmoghen |
onvermoghen |
overmogen |
67 soodt |
soodt |
soodt |
soo't |
71 ick |
al |
al |
ick |
19 De glans en gloor Der Amstelsche godinnen: Deze superlativische aanduiding doet minder denken aan dichterlijke overdrijving in het algemeen, dan aan éen meisje in het bijzonder.
23 'tGoedduncken: het goedvinden, het welbehagen. (+)
25 doen: Dit bijwoord wijst terug naar de vzn. 22-23.
29 Van Hovaerdy: De komma achter dit vs. en achter het volgende is veroorzaakt door de herhaling; de zin loopt echter door in vs. 31.
33 Dit is de seckt: De onder veel voorbehoud gegeven verklaring (I: 508) is niet juist; seckt is vrijwel identiek aan dwaling en heeft de middelned. bet. van ondeugd, zonde. Zie Mnl. Wb. VII, kolom 945. Er staat: Dat is ook de ondeugd en de dwaling van de wijzen. (+)
45 bekeyt: De mogelijkheid bestaat dat de dichter bij dit woord ook heeft gedacht aan kei in de bet. van dwaasheid; maar WNT II, kolom 1561, steunt zo'n interpretatie niet.