CLIV Nieuw-liedeken
I: 497-499
Liefdeslied en tevens afscheidslied, in rederijkerstrant.
Beginregel: Ghy weet mijn lief wie u bemint
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-boecxken 1621: 217-222; Groot Lied-boeck 1622 II: 96-97 (foutief genummerd 76-97); Kalff 1890: 493-494; Knuttel 1929: 56-57; Van Rijnbach 1944: 266-267.
Omvang: 48 verzen, zes strofen van 8 regels.
Versvorm: overwegend jambisch metrum met vier heffingen in de vzn. 1, 3, 5 en 6, drie in de vzn. 2, 4 en 6, twee in vs. 7.
Rijmschema: a b a b (c) c d d c. Rijm d is in alle strofen dubbelrijm.
Melodie: Matter 1979, blz. 94.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh Liedt-Boecxken 1621 |
44 my |
mijn |
4 Wispeltuurich: Dit woord op deze plaats is in twee opzichten opmerkelijk: het is in metrisch opzicht een omzetting van de eerste en van de tweede jambe in een overigens tamelijk regelmatig gedicht, en het moet ook deel hebben aan de negatie noch (vs. 3) die al bij twee andere woorden behoort. Men zou de ritmische antimetrie als klankplastiek kunnen beschouwen, ware het niet dat juist het niet-wispelturig-zijn wordt bedoeld.
11 En konnen my beletten niet: Door na dit vs. een komma te denken, wordt my opgevat als lijdend vw. en worden de twee termen Mijn liefd (vs. 12 en vs. 13) syntactisch identiek als onderwerp bij staet vast (vs. 13). Er is tegen deze opvatting geen bezwaar, maar ze is niet de enig mogelijke. Men kan de vzn. 11 en 12 zónder komma bij elkaar laten aansluiten, met my als meew. vw. en Mijn liefd als lijdend vw. De tweede keer Mijn liefd' is dan geen herhaling, maar onderwerp van een nieuwe zin.
21 In 'tghevecht op straet: De boeven vechten onderling, maar een toevallige voorbijganger kan toch bang zijn erbij betrokken te raken.
33 Wat dat u lust, dat lust oock mijn: In deze strofe zit een bijna ironische wending: de jonkman en het meisje zijn gelijk-gestemd, echter niet wat hun verliefdheid maar juist wat hun uiteen-gaan betreft; zie de vzn. 38-39 en 43-44. Deze versregel doet denken aan het refrein van de liederen VII en VIII. Dat de verliefdheid niet erg diep gaat, blijkt uit vs. 40 en vs. 45. Door deze gemakkelijke troost maakt het lied de indruk in de mond te zijn gelegd van een wat al te vlotte, nog onvolwassen jongeman.
45 Of'k u ontbeer, daer sijnder meer: Een soortgelijke motivering bij het afscheid,