Versvorm: vierheffingsmetrum, overwegend jambisch, in de vzn. l1 2, 4 en 5; drieheffingsmetrum in vs. 3; op grond van het binnenrijm bestaat vs. 6 eigenlijk uit éen plus drie heffingen.
Rijmschema: a a b a a (c) c.
Melodie: Matter 1979, blz. 41.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Liedt-boeck 1644 |
7 Oochgens |
oochjens |
8 Borsgens |
Borsjens |
36 verhuyre |
verhuyren |
1 Hoe soet singht ons de Nachtegael: Deze aanvangsregel doet aan als authentiek middeleeuws. Wat de nachtegaal als liefdevogel betreft zie men Kalff 1883, blz. 355-370. Er zijn in dit lied trouwens meer middelnederlandse trekken: gloos (vs. 16), icker (vs. 19).
9 Sy doet: Na de opsomming van oogjes, mondje en borstjes zou men Sy doen verwachten; maar Sy doet verwijst naar het meisje als totale verschijning, en vat op die manier al het vorige samen.
12 dat block dat moet ick sleepen: Voor blok als strafmiddel zie WNT II, kolom 2905; het bijbehorende ww. is vaak dragen, vaak slepen. De uitdrukking komt ook voor in het Antwerps Liedboek, lied CLXX, vs. 48: Tblock valk swaer te slepen. Er zijn bij Bredero trouwens meer plaatsen van overeenkomst met dit lied, bijv. vs. 7-8 en Antwerps Liedboek vs. 11. De uitdrukking de blok moeten slepen met de bet. bedrogen zijn als minnaar, een blauwtje hebben gelopen, is in verschillende refereinen te vinden; zie Coigneau 1980-82, blz. 322.
14 sy waeren my veel loos: die hebben het mij allemaal aangedaan. (+)
35 op mynnen mou: Als teken van onderdanigheid of afhankelijkheid. Op de mouw droeg men bepaalde herkenningstekens, bijv. in wiens dienst men was. (+)
36 dat block wil ick verhuyre: Met het woord block wijst dit vs. terug naar vs. 12.