CXLVI Liedeken
I: 478-480
Liefdeslied in rederijkerstrant voor een meisje dat de gevoelens van de minnaar nog niet kent.
Beginregel: Deur myn verschalckte ooghen
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 88; Kalff 1890: 480-482; Knuttel 1929: 79; Van Rijnbach 1944: 256-257.
Omvang: 56 verzen, zeven strofen van 8 regels.
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen; er zijn vrij veel afwijkingen; zie de vzn. 12, 20, 35, 36, 37.
Rijmschema: in strofe 1 a b a b c d d c; zo ook in str. 6;
in strofe 2 a b a b b c c b; zo ook in str. 4, 5 en 7;
in strofe 3 a b a b b a a b..
Melodie: Matter 1979, blz. 183-186.
3 Sou ick myn onwil dooghen: Het is de vraag hoe deze zin in het verdere zinsverband is opgenomen. De voorafgaande vzn. 1 en 2 behoren bijeen: achter vs. 2 denke men een punt. Vs. 3 kán met vs. 4 verbonden worden; dan zou men na vs. 4 of een punt of een dubbele punt moeten denken. In het eerste geval is vs. 3 als vragende zin datgene wat het hart zegt. In het tweede geval is vs. 3 een voorwaardelijke zin; dus: Indien ik mijn leed zou dulden, dan spreekt mijn onderworpen hart; met vs. 5 begint dan wát dit onderworpen hart uitspreekt. Het is tenslotte ook mogelijk vs. 4 te zien als een afzonderlijke tussenzin; in dit geval begint de ‘tekst’ die het hart uitspreekt al bij vs. 3, om te worden voortgezet in vs. 5: Indien ik mijn leed zou dulden - zo spreekt mijn onderworpen hart - dan is het gezag van mijn geliefde zoet en tegelijk wreed. (+)
13 Behalven dit soo ist: Tot en met vs. 12 beschikt elk viertal vzn. over twee rijmklanken, de eerste strofe (vs. 1-8) dus over 4 rijmklanken. Maar bij vs. 13