CXXV Liedeken
I: 415-417
Uitbundig liefdeslied waarin de minnaar zegt geen hemelse heerlijkheid te willen aanvaarden zonder zijn geliefde, en alle aardse pracht alleen ten dienste van háar; hij weet echter wel dat zij niets hoger waardeert dan zijn grootheid van gemoed.
Beginregel: Al waert dat mijn//de Godt Jupijn,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 201-205; Groot Lied-boeck 1622 II: 56-57; Liedt-boeck 1644: 34; Liedt-boeck 1677: 39-40; Kalff 1890: 438-440; Knuttel 1929: 164-165; Van Rijnbach 1944: 218-219.
Omvang: 60 verzen, vijf strofen van 12 regels.
Versvorm: jambisch metrum met tweemaal twee heffingen in de vzn. 1 en 3, drie heffingen in de vzn. 2, 4, 5 en 6, vier in de vzn. 7 en 8; trocheisch metrum in de vzn. 9-12. In de eerste en de tweede strofe is vs. 12 echter jambisch.
Rijmschema: (a) a b (a) a b c c d d e f e f.
Melodie: Matter 1979, blz. 42, 102.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh L.B. 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
9 armoed |
aremoedt |
arremoedt |
11 anvaerden |
anvaerden |
aenvaerden |
12 lifste |
liefste |
liefste |
19 rijck |
rijckdom |
rijckdom |
31 Koningen |
Koningen |
Coningin |
36 kostelijcke |
kostelijckste |
kostelijckste |
1 Al waert dat mijn de Godt Jupijn: De inzet van dit lied, en trouwens geheel de thematiek, doet denken aan het sonnet van Hooft: Waer 't dat Juppijn ten hoof mij in sijn hemel baede, gepubliceerd in de Emblemata amatoria, 1611, blz. 113. (Zie ed.-Stoett, deel I, blz 95).
9 In myn armoed opter aerden: Ofschoon armoed in dit vs. kan doelen op de aardse situatie tegenover de hemelse rijkdom, is in verband met vs. 56 de interpretatie als maatschappelijk-minder-geslaagd-zijn ook verantwoord.