CXX Amoureus-Liedeken
I: 399-402
Liefdeslied in rederijkerstrant, gekenmerkt door middenrijmen, door het acrostichon G A R Brant in de aanhef van de eerste vier strofen, en door de aanspreekvorm Princes in de laatste strofe. Er is niet enkel door de melodie maar ook naar de inhoud verwantschap met Van Manders Schriftuerlijck Liedeken (Zie Matter 1979: 41). Blijkens de plaatsing vóor in zijn uitgave beschouwt Knuttel dit lied als een zeer vroeg jeugdgedicht van Bredero.
Beginregel: Getrou van zeeden
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 51-52 (foutief genummerd 50-52); Kalff 1890: 429-431; Knuttel 1929: 6-7; Van Rijnbach 1944: 210-212.
Omvang: 82 verzen, zeven strofen van 12 regels; in de zesde strofe ontbreken 2 versregels.
Versvorm: twee heffingen in de vzn. 1, 5-8 en 12, drie in de vzn. 2-4 en 9-11.
Rijmschema: a (b) c a (b) c d c d (e) (f) g (e) (f) g (e) (f) g d. In de tweede en vierde strofe hebben ook de vzn. 1 en 3 nog middenrijm, ofwel het rijm c is dubbelrijm. Het dubbele middenrijm in de vzn. 9-11 van de eerste strofe, is ook aanwezig in de vzn. 33-35, maar blijft in de tweede, vierde en verdere strofen tot éen beperkt.
Melodie: Matter 1979, blz. 41, 97.
1 Getrou van zeeden: betrouwbaar van aard; gelijkblijvend van karakter.
5 brant: brandt, innig verliefd is. (+)