3 Zyt ghy suyver imagie: zijt gij louter een droombeeld. Dit vs. is de hoofdzin met een naamwoordelijk gezegde, de vzn. 1, 2 en 4 zijn steeds aangesproken persoon. Het vraagteken na vs. 4 is juist. Zie ook Granida, vs. 262-263, dus in het eerste bedrijf. (ed.-Stoett II, blz. 160.) (+)
39 Als een Prins verheeven: Zoals in vs. 12 gezinspeeld wordt op het feit dat Daifilo het herderinnetje Dorilea met wie hij vrijt, in de steek laat terwille van Granida, zo wordt in het woord Prins gezinspeeld op Tisiphernes, die voorbestemd is de echtgenoot van Granida te worden. Enige kennis van Hoofts toneelstuk is dus wel nodig om dit lied van Bredero ten volle te kunnen begrijpen.
41 Wiens minne: In zijn Zedekunst dat is Wellevenskunste (1586) behandelt Coornhert in het Eerste boeck, Seste hoofdstuck (ed.-Becker, Leiden 1942, blz. 29-35) de minne: een schadelijke en bedrieglijke seksuele lust, en in het Sevenste hoofdstuk (id. blz. 35-42) de liefde: een reine en wijze begeerte om ‘den liefhebber te vereenighen met het gheliefde, maar dit mede alleenlyck int goede.’ In dit woordgebruik sloot Coornhert aan bij een in de volkstaal bestaande tegenstelling, getuige het door hem geciteerde paar versregels uit ‘het oude liedeken vant Klercxken ter scholen, te weten:
Dat heete min wel magh verkouwen,
Maar reyne Liefde magh nyet verghaan.’
In de vorm waarin dit lied voorkomt in het Antwerps Liedboek, nr. CXII (ed.-Hoffmann 1855, blz. 170-171) wordt de tegenstelling echter uitsluitend bepaald door de adjectiva. In WNT IX, kolom 746, wordt een andere plaats uit Coornhert aangehaald: ‘Want de Ouden... verstaan hebben by de Liefde een reyne, maar by de Minne een onkuysche tochte des herten. Coornhert I. 274b.’ Het is waarschijnlijk dus wel door Coornherts invloed, dat de tegenstelling liefde-minne zowel bij Hooft als bij Bredero te vinden is. Toch is het niet zo, dat het woord minne altijd gebruikt wordt in de bet. van onkuise liefde; Bredero bedoelt er zeer vaak niet anders mee dan verliefdheid.
42 boellen: Liever het ww. boeleren, dan het mv. minnaressen. (+)
50 int overwegen: in het afwegen van het een tegen het ander.
61 Princes gentiel: Een drievoudig rederijkersrelict; de term Princes bij de inzet van de slotstrofe, het leenwoord gentiel, en de achtergeplaatste bijvoeglijke bepaling.
63 Maar mijn slecht eerbieden: Zie voor dit vs. Granida, vs. 295 (ed.-Stoett, deel II, blz. 161).