CXVI Amoureus-Liedeken
I: 389-390
Liefdeslied van een ten dode toe bedroefde minnaar voor een afkerig meisje.
Beginregel: Maer waerom is myn hert niet uytgebrant tot asschen?
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 47; Kalff 1890: 423-424; Knuttel 1929: 178-179; Van Rijnbach 1944: 205-206.
Omvang: 32 verzen, acht strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met vrij geregeld een cesuur na de zesde syllabe, en met in de vzn. 8, 26, 27 en 31 een omzetting van de eerste jambe; in vs. 19 een omzetting van de vierde; uitzonderlijk is vs. 10 met een geheel accentloze tweede jambe en een omzetting van de derde.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 39, 122, 124, 213.
12 Tot dat zy in u Hert mijn Ziel een zetel bout: Daar zy terugwijst naar Mijn Herte (vs. 9), blijkt Bredero hier de vrouwelijke variant te gebruiken zoals die ook voortleeft in uitdrukkingen als: van ganser harte en ter harte gaan. De vraa welk zinsdeel mijn Ziel is, moet onbeslist blijven: óf aangesproken persoon en dan met de betekenis: mijn liefste, óf meew. vw. Dit laatste is o.i. het meest waarschijnlijk; de uitdrukking een zetel bouwen veronderstelt iemand voor wie die zetel bestemd is. Als mijn Ziel ook in dit geval het meisje betekent, bouwt de dichter in haar hart een zetel voor haarzelf. Dat is minder waarschijnlijk dan dat hij in haar hart een zetel wil bereiden voor zijn eigen ziel, d.i. voor de dichter als geestelijke persoonlijkheid.
15 myn zoete wrede: Het verbinden van twee tegengestelde begrippen is een bekende stijlfiguur (oxymoron), die de ambivalentie van de gevoelens tot uiting brengt: hoe wreed het meisje ook voor hem is in haar afwijzende houding, toch heeft de dichter haar lief.
18 Getuygen van myn smert Trompetten van myn rouw: Het zijn niet de twee hoofdletters die erover beslissen of we hier te doen hebben met twee werkwoorden of met het meervoud van twee znw., al suggereren zij voor de moderne lezer dit laatste. Maar de strofe wordt beklemmender als men Getuygen en Trompetten opvat als bijstelling bij suchten (vs. 17) en in de hele reeks substantiva een climax ziet die uitloopt op het ene gezegde: cunnen u niet bewegen (vs. 19).
21 Siet myn belast gemoet, vermast van enz.: Opmerkelijk is het middenrijm belast/vermast, dat zich bovendien als assonantie nog driemaal voortzet: acht, jammerlijcke en gansch.
30 myn lyen is te groot: Indien men deze tweede vershelft verbindt met vs. 31 en