CVI Amoureus-Liedt
I: 362-364
Lied in rederijkerstrant over het verdriet van een minnaar nadat het meisje de nog steeds door hem gewenste verhouding heeft verbroken.
Beginregel: Bedaart en toeft
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 37-38; Kalff 1890: 408-410; Knuttel 1929: 16-17; Van Rijnbach 1944: 193-194.
Omvang: 72 verzen, zes strofen van 12 regels.
Versvorm: vier syllaben met een tweetal heffingen in de oneven versregels, zeven syllaben met twee of drie heffingen in de even versregels.
Rijmschema: a b a b c d c d e f e f. In de vierde strofe zijn de rijmen a en c gelijk.
Melodie: Matter 1979, blz 154-155.
7 Aanstaan verwint: De gewone uitdrukking in de 16de en de 17de eeuw luidt: Aanstaan doet verkrijgen. De vroegste bewijsplaats is de bundel Gemeene Duytsche Spreeckwoorden (1550); latere plaatsen bij Spiegel en bij Roemer Visscher (zie WNT I, kolom 348; en Suppl. I, kolom 150). Bij Huygens vindt men: Den aenhouder verwint (WNT I, kolom 183). Het kan dus zijn dat de niet verder aangetroffen variant in vs. 7 een vondst is van Bredero zelf.
47 Dus wantrou dreycht: Waarschijnlijk heeft dreigen hier de bet. van waarschuwen, zoals ook soms in het Middelnederlands: Een gedreicht man leeft wel dertich jaer. Zie Mnl. Wb. II, kolom 395.
70 Die 't alles kan verkeeren: Deze zinspreuk, aldus in het gedicht opgenomen, is zowel een rederijkersrelict, als een soort handtekening van de dichter.