CV
I: 360-361
Gedicht zonder titel over de onweerstaanbare macht van de vrouw, waaraan ook de dichter erkent onderworpen te zijn.
Beginregel: Als ick in myn gedacht
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 153-157; Groot Lied-boeck 1622 II: 36; Liedt-boeck 1644: 20-21; Liedt-boeck 1677: 25-26; Kalff 1890:406-408; Knuttel 1929: 148-149; Van Rijnbach 1944: 192.
Omvang: 48 verzen, vier strofen van 12 regels. Aangezien de vzn. 5-6 telkens worden herhaald, bestaan de strofen in feite uit 14 regels.
Versvorm: In de inzet van elke strofe jambisch metrum met drie heffingen; van vs. 5 t/m vs. 10 (of 11) overwegend anapestisch, maar het laatste vers weer jambisch. Opmerkelijk is dat de vzn. 7-10 (later 7-11) bestaan uit een reeks van identiek gebouwde anapesten die bovendien per tweetal verbonden zijn door een virtuoos volgehouden alliteratie. Een eendere strofe vindt men in lied CXXVIII, dat ook dezelfde melodie heeft.
Rijmschema: a b a b c c d e e e d d.
Melodie: Matter 1979, blz. 43.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh LB 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
2 scheps'len |
schepsels |
schepsels |
6 moed |
moeden |
moeden |
10 schoon |
hoon |
hoon |
16 minlycke |
minnelijcke |
minnelijcke |
20 verblickt |
verblickt |
verbliekt |
35 land, op |
land, en op |
landt en op |
47 ziel, in |
ziel, en in |
Ziel en in |
20 Die verblickt, die verblauwt: Inzake de meestal negatief gebruikte uitdrukking: niet verblikken of verblauwen, wordt in WNT XIX: kolom 684 opgemerkt: ‘zich zoo beheerschen dat uiterlijk niets van een gemoedbeweging blijkt.’ Bij Bredero wordt de uitdrukking echter zónder negatie gebruikt: de held verblickt en verblawt wél, hij kan zijn emoties dus allerminst bedwingen wanneer hij de schone ogen van dit meisje ziet.
22 verflout: Dit woord komt ‘in tegenstelling tot verflaauwt (ibidem) van vervlien, vervluwen, vervlouwen (Franck, Mitteln. Gramm. 62): weg vluchten, h.l. misschien: wegkwijnen.’ (B).