CIII Amoureus-Nieu-Liedt
I: 355-357
Liefdeslied te ere van een meisje dat vele aanbidders heeft.
Beginregel: V vriendelijcke ooghen
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 34; Kalff 1890: 403-405; Knuttel 1929: 218-219; Van Rijnbach 1944: 189-190.
Omvang: 60 verzen, zes strofen van 10 regels.
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen in de vzn. 1, 3, 7 en 9, vijf in de vzn. 2 en 4, twee in de vzn. 5, 6 en 8; in vs. 10 twee trocheeën, maar dank zij het vrouwelijk rijm en het enjambement in vs. 9 is er een doorgaande alternering.
Rijmschema: a b a b c c d e e d.
Melodie: Matter 1979, blz. 142.
9 cryoelend': onrustig (B).
12 Uyt lust, of vrees: De opmerkelijke tegenstelling tussen de beide substantiva is alleen verklaarbaar als ze betrekking hebben op verschillende personen; het woord lust kan dan de gezindheid van het meisje jegens een ander betreffen, het woord vrees eventueel die jegens de ik-figuur.