Omvang: 60 verzen, zes strofen van 10 regels. Doordat in Rodd'rick ende Alphonsus de vzn. 5-6 en 8-9 telkens op éen regel gedrukt staan, heeft het lied daar strofen van 8 regels.
Versvorm: jambisch metrum, drievoetig in de vzn. 1, 3, 7 en 9, vijfvoetig in de vzn. 2 en 4, tweevoetig in de vzn. 5, 6 en 8; al bestaat vs. 10 uit twee trocheeën, het sluit dank zij het vrouwelijk rijm en het enjambement van vs. 9 daar met doorgaande alternering bij aan.
Rijmschema: a b a b c c d e e d.
Melodie: Matter 1979, blz. 142-145.
Varianten |
|
Groot Lied-Boeck 1622 |
Rodd'rick ende Alphonsus 1616 |
21 my |
mijn |
51 herten Prins |
herten-Prins |
54 verdwynen |
verdwyne |
7 grillich wanghelatich: Het is niet uit te maken of grillich hier een bijw. bepaling is bij wanghelatich, of een afzonderlijk naamw. deel van het gezegde. In Rodd'rick ende Alphonsus staat tussen deze twee woorden een komma, hetgeen de nevenstelling suggereert. Door wan wordt in elk geval iets slechts; aangeduid.
51 Mijn herten Prins vercooren: Men kan in deze aanhef van de slotstrofe nog een rederijkersrelict zien, al is het uit de context duidelijk dat met Prins ook de geliefde wordt bedoeld. Al kan dit in principe iedere geliefde zijn, de eigennaam in vs. 55 - in rijmpositie - verwijst naar een buiten het lied liggende, enkel in het toneelstuk bestaande werkelijkheid.