XCIV Sonnet
I: 329
Sonnet over het verschil tussen droom en werkelijkheid in de liefde. Het gedicht is verwant met lyrische poëzie van dichters van de Pléiade; zie Weber 1956, p. 356-369. Er zijn ook overeenkomsten met een paar sonnetten van Hooft:
Wanneer, door 's werelts licht, de blindgebooren jongen (uit maart 1606;
Gedichten van P.C. Hooft; ed. Stoett I, blz. 50) en
Mijn lief, mijn lief, mijn lief; zoo sprack mijn lief mij toe (uit januari 1610; idem I, blz. 95).
Beginregel: Van dat Aurora vroech den dach begint te kippen,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 18; Kalff 1890: 390-391; Knuttel 1929: 244; Van Rijnbach 1944: 174-175.
Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur.
Rijmschema: a b b a a b b a c c d e e d.
1 Aurora: In de romeinse mythologie de godin van de dageraad, vereenzelvigd met grieks Eoos. Zij wordt soms voorgesteld rijdende in een vierspan met gevleugelde paarden. Het gebruik van zulke klassieke godennamen is in de 17de eeuw weinig méer dan een literaire mode.