XCIII Amoureus Liedtjen
I: 326-328
Lied ter ere van een begaafd en mooi meisje dat mogelijk eens, zo God het wil, de liefde van de minnaar zal beantwoorden. Gezien vs. 56 kan men denken aan de dichter zelf.
Beginregel: Vyt Liefden com ick dagelijcx nu
Vindplaatsen: Groot Lied-Boeck 1622 II: 16-17; Kalff 1890: 388-390; Knuttel 1929: 72-73; Van Rijnbach 1944: 173-174.
Omvang: 63 verzen, negen strofen van 7 regels.
Versvorm: overwegend jambisch metrum, met vier heffingen in de vzn. 1 en 3, drie heffingen in de vzn. 2, 4 en 7, twee heffingen in de vzn. 5 en 6. Omzettingen in de vzn. 11, 16, 21, 44 en 60. In de eerste strofe zijn de vzn. 2 en 4 trocheïsch.
Rijmschema: a b a b c c b.
Melodie: Matter 1979, blz. 44.
7 de aartsche Engelen: Uiteraard zijn met de aardse engelen de meisjes, de jonge vrouwen bedoeld; toch mag men er tevens een woordspeling in zien met aartsengelen, natuurlijk met dezelfde amoureuze betekenis.