LXXXVIII Amoureus-Liedt
I: 311-313
Liefdeslied in direkte rede, gericht tot een meisje dat de minnaar eerst jaloers heeft gemaakt, maar tenslotte beloofd heeft hem trouw te zijn. Het gedicht heeft enige rederijkerselementen: veel binnenrijmen, en driemaal een achtergeplaatst adjectief: vs. 4, 31, 33.
Beginregel: Lief weest ghegroet // ghy die mijn ghemoet
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 11-10 (foutief voor 10-11), met illustratie; Kalff 1890: 379-390; Knuttel 1929: 41-42; Van Rijnbach 1944: 166-167.
Omvang: 40 verzen, acht strofen van 5 regels.
Versvorm: in vs. 1a, 1b, 2 en 3a twee heffingen, in vs. 3b, 4 en 5 drie heffingen, min of meer jambisch.
Rijmschema: (a) a b (a) a a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 168, 170.