LXXIX Liedeken
I: 284
Lyrisch liefdeslied voor een vereerde jonge vrouw. In Stommen Ridder (ed.-Kruyskamp, Culemborg 1973, blz. 73-74) wordt het gezongen door een gezelschap edellieden op jacht, en heeft het geen andere functie dan een uiting te zijn van vrolijke onbezorgdheid.
Beginregel: Al ben ic schoon Liefje niet machtig rijck,
Vindplaatsen: Stommen Ridder, 1619, vs. 280-295; Groot Lied-boeck 1622: 108; Kalff 1890: 364; Knuttel 1929: alleen in Stommen Ridder; Van Rijnbach 1944: 151.
Omvang: 20 verzen, vier strofen van 5 regels.
Versvorm: vierheffingsmetrum; in de vzn. 3 en 4 elk twee heffingen. Ritmische variaties in de vzn. 35, 43-44 en 46. In Stommen Ridder worden de vzn. 3 en 4 van elke strofe als éen regel afgedrukt; daardoor heeft het gehele lied vierheffingsmetrum en is het in totaal 4 regels korter.
Rijmschema: a a b b b; vs. 4 van elke strofe is een herhaling van vs. 3.
Melodie: Matter 1979, blz. 40, 48, 242.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Stommen Ridder 1619 |
16 Princesse |
Prinsesje |
19 hooch vernuft |
groot vernuft |
20 al |
alle |