LXXVIII Liedeken
I: 282-283
Lyrisch lied met rederijkersinslag.
Beginregel: Vraaght ghy, waerom sucht ghy so seer,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 107; Kalff 1890: 362-363; Knuttel 1929: 29; Van Rijnbach 1944: 150-151.
Omvang: 35 verzen, (zeven strofen van 5 regels.
Versvorm: overheersend jambisch metrum met vier heffingen in de vzn, 1 en 3, twee in de vzn. 2 en 5; gemarkeerd door twee binnenrijmen, is vs. 4 opgebouwd uit een voorslag of opmaat, en drie amfibrachen.
Rijmschema: a b a (c) (c) c b.
Melodie: Matter 1979, blz. 42.
2 wel: bijwoord van graad, zeer, erg. (+)
3 En ben ik u Lief, ben ick enz.: Lief is kennelijk de aangesproken persoon; het is dus wenselijk zowel ervóor als erná een komma te lezen. Het is echter niet volstrekt zeker dat de tekst in 1622 corrupt is; de emendatie (1:282) is dan ook discutabel. De versregel luidt in 1622: En ben ick u Lief, ick ben u niet veer? Het vraagteken kan, zoals zo vaak bij Bredero de waarde hebben van een uitroepteken, en de zin betekent: Indien ik je liefste ben, behoor ik toch bij je! (+)