LXXVII Liedeken
I: 280-281
Lyrisch lied ter ere van een bewonderde en geliefde vrouw die het werk van de dichter heeft geprezen. Naar de inhoud is er een duidelijke verwantschap met lied LXXIV. In Angeniet is deze tekst een tuytertje of twee, door het meisje geschreven en daarna gezegd of gezongen ter ere van haar minnaar Kloridon; de laatste vier versregels worden dan door Kloridon gezegd. Bij de invoeging in het spel is de tekst niet voldoende aangepast.
Beginregel: Wat onvertel'bre vreucht, en wat verwonderingen,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 106; Angeniet, 1623: vs. 499-529 (ed.-Verkuyl, 's-Gravenhage 1982, blz. 154-155; Kalff 1890: 362; Knuttel: alleen in Angeniet; Van Rijnbach 1944: 149-150.
Omvang: 28 verzen, zeven strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur en maar weinig ritmische variaties.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 213, 219.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Angeniet 1623 |
3 Mach komen |
Komt my |
4 En ploffen plotselijck |
En plotsen al ghelijck |
8 noch |
en |
10 gebleyckt... versont |
ghebleeckt... door-sond |
15 sonne |
leyd-ster |
18 versien |
geleert |
21 En dese schoone Ziel |
Ay over-schoone ziel! |
rust in so lieve leden |
ay over-lieve leden! |
22 net |
eel |
24 in |
spijt |
25 Te kunstigh heeft u hand |
Maar wijse Angeniet |
mijn slechte stijl |
't is mijn te seer |
26 uyt |
met |
27 Van geloofden gelooft |
't Is loffelijck gelooft |
ist loffelijck |
van geloofden |
2 onthael: ontvangst, bejegening; zie WNT X, kolom 1859; Feest vreugdebetoon, vreugdebedrijf; zie WNT III, derde stuk, kolom 4402. Voor de r in heughelijcker, die men ten onrechte als aanduiding van een comperatief zou kunnen opvatten, zie Weynen 1965, § 48.